elles?
--Arracher... arracher... l' onkruid," waagde Standje maar weer,
opnieuw om zijn raar taaltje lachend.
--Comme ca, avec leurs mains, sans gants?" vroeg ze verwonderd.
--Mais-z-owie, mais-z-owie," glimlachte Standje.
--Et ca ne leur fait pas mal? Ca ne pique pas?"
--Mais non, mais non. G' heur wel da ze leute hen, e-woar? Ze
zijngen..."
De wiedsters hadden opgekeken, wuifden met de handen, zonden grappig
kushandjes naar 't rijtuig, riepen van verre iets naar Standje dat
deze maar half begreep.
--Qu'est-ce qu' elles crient?" vroeg Leontientje nieuwsgierig.
--Que vous etes une zolie fille!" schertste hij, haar met
glinsterende oogen aankijkend.
--Mais mon oncle!" schaamde ze zich, hevig blozend.
Plotseling, achter een groote, donkere hoeve met hooge gebouwen en
breed-uitgestrekten boomgaard, slaakte zij weer een zoo schellen
juichkreet, dat Bello ervan op zij sprong en het lichte rijtuig in
een wagenspoor bijna omkantelde:
--O mon oncle! mon oncle! Wat es dat toch!"
't Was eensklaps als een wijde, vlakke goudgolf, zijlings van den
blonden zandweg. Het leefde en straalde en tintelde; het geurde
onuitsprekelijk wonderzoet en 't wemelde en trilde van
duizend-en-duizenden zoemende bijen.
--Datte!... hou hou, Bello, hou hou! Dat es 'n partije bloeiend
keulzoad," zei Standje, met inspanning de merrie in bedwang houdend.
--O, mon oncle, as 't ou blieft, hou toch nekier stil en loat er mij
nen bouquet van mee nemen!"
--Van keulzoadblommen!" riep Standje verbaasd. "Moar ze zillen
seffens verslokkerd zijn!... en euk... den boer 'n zoe 't meschien
nie geirn hen, as 't hij moest zien..."
--Och nonkel, as 't ou b'lieft, as 't ou b'lieft," smeekte zij.
't Was onweerstaanbaar! Standje hield het paard stil en zij wipte
uit den "tieprie" terwijl hij bezorgd en wantrouwig, vol vrees voor
den boer, naar de groote hoeve omkeek.
--Hmm! Hmm! comme ca sent bon!" juichte zij, met volle armen
plukkend. "Mais que de mouches, mon Dieu!" En zij ging druk aan
't schermen, met haar beide handen.
--Pas op!" waarschuwde Standje, "'t zijn uzzels, ge zil gesteke
worden!"
Doch zij graaide maar door, met haastige, gulzige grepen, tot zij,
overladen, terug in den "tieprie" kwam gewipt, haar gansche frisch
gezichtje met wellustige verrukking snuivend in den geuriggouden
schat; en weer reden zij verder, door het heerlijk lenteveld, naar
de hoeve, waarvan de grijze stroodaken, in het verschiet, tusschen
de g
|