rdula ging, en
met nonkel Belzemien en nonkel Coben, en Standje antwoordde maar
aldoor: "o goed, goed, heul goed," terwijl hij met stralende oogen en
verrukten glimlach het jonge nichtje aankeek, meer en meer onder den
indruk harer bekoorlijke verschijning en omhelzende begroeting, de
handen bevend om de teugels en vreemd in 't hoofd omdat er een zoo
fijne geur om haar heen zweefde, diezelfde geur van zoete bedwelming,
dien hij daags te voren, met een ongekend gevoel van wellust, uit
haar briefje opgesnoven had.
Zij hadden al spoedig het stationsplaatsje verlaten, en, over de
houten ophaalbrug van een kanaal, waar Bello, voorzichtigheidshalve,
stapvoets gehouden werd, kwamen zij in het open veld. Wijdalom
strekten de weelderige lente-landouwen zich uit. Het koren, een paar
voet hoog, stond reeds in de aren, de heldergroene vlasgaarden lagen
donzig als fijne fluweelen tapijten op den zachtgolvenden grond, en
hier en daar in de verten schitterden, tusschen het pas ontloken,
frischdoorschijnend groen van heesters en boomen, de lange, fijne,
tintelgouden streepen en vlekken van het bloeiend koolzaad. Als
eilandjes midden uit een groene-en-gouden zee, rezen de oude, groote
boerderijen met hun bloeiende appelboomgaarden ten alle kanten op, en
in den teerblauwen hemel vol kleine, rozig-witte wolkjes, orgelden
eindeloos de zoete stemmetjes der leeuwerikken.
--O, mon oncle, da es hier toch amoal stil en scheune!" juichte 't
jong meisje, met levendig-blozende wangen en stralende oogen overal
rondkijkend.
--E-woar?" zei Standje, gevleid door haar bewonderende uitroepingen.
"'n Greut verschil mee P'rijs, he?"
--O joa 't zille! moar Parijs es toch euk heel scheune," antwoordde
zij glimlachend.
De "tieprie" was een kronkelende zandweg ingeslagen en
lichtschommelend op zijn veeren reed hij langzamer, onder het
zwaarder trekken van Bello, door de mulle, diep-gegroefde,
slingerende wagensporen. Zij kwamen in de volle landelijke
eenzaamheid en Leontientje wees met verbazing naar een heele rij
vrouwen, die daar midden op een akker, als een bende groote vogels,
zingend zaten neergestreken.
--O, qu'est-ce que c'est que ca, mon oncle?" riep zij met een zoo
opgewonden schel stemmetje, dat de merrie er even van schichtigde
en Standje, aan de leidsels houdend, weer zijn bedarend: hou hou,
Bello! moest laten hooren.
--Ca, ce sont des... wiedsters," lachte hij maar, het fransche woord
niet dadelijk vindend.
--Oh! Et que font-
|