ie, die onder
de fraaie nationalistische leus: "de Hemel voor de Engelen" zich te weer
stellen, en hun doel voorbijschieten;--een geschiedenis uit den hoogsten
Hemel die waarlijk niet mist van de Aarde te wezen, en ons daardoor als
menschelijk, indien al "oppermenschelijk," te boeien. Vooral door de
kracht van Vondels verbeelding; de vastgehouden stoutheid van zijn
verzenvlucht; de levendigheid van de schildering der worsteling; de
pracht van zijn taal en de devotie van zijn Gods-eerbied, tegenover de
felheid van verzetstuw.[2]
* * * * *
Voor de aanteekeningen bij den volgenden tekst heb ik natuurlijk ook
gebruik gemaakt van de vonden mijner voorgangers, zonder dat blindelings
te doen. En, evenals voor de andere stukken, niet met het doel
taalgeleerdheid te toonen, maar louter om den hedendaagschen lezer te
helpen zich in Vondels dichtwerk in te leven.
Bij het herdrukken van deze uitgaaf voor onze complete editie zijn
eenige drukfouten hersteld, en eenige nieuwe aanteekeningen opgenomen.
Febr. 1913. L. S.
Noten:
[1] Zie aanhaling, achter titel, uit zijn eigen vertaling van de Aeneis.
[2] Voor het overige zie men mijn uitvoerige beschouwing over Vondels
dramatiek in het algemeen en de "Lucifer" in het bizonder, in mijn
Inleiding: _Vondels dramatiek_ (1e stuk, 2e deel der complete
uitgaaf van Vondels Spelen, Nederl. Bibliotheek).
* * * * *
OPDRACHT[1]
DEN ONVERWINNELIJKSTEN VORST EN HEERE
DEN HEERE FERDINANDUS DEN DERDEN,
GEKOREN ROOMSCHEN KEIZER, ALTIJD VERMEERDER DES RIJKS
Gelijk de Goddelijke Majesteit in een ongenaakbaar licht gezeten is, zoo
zit ook de Wereldsche Mogendheid, die haar licht uit God schept en de
Godheid afbeeldt, in haren glans verheerlijkt; maar gelijk de Godheid,
of liever de opperste Goedheid, den allerminsten en ootmoedigen, met den
toegang tot haren troon, begenadigt, zoo gewaardigt de tijdelijke
Mogendheid ook den allerkleensten, dat hij zich eerbiedig voor haar
voeten vernedere. Op deze hope verstout zich mijne Zanggodin, van verre,
aan uwe Keizerlijke Majesteit op te offeren dit treurspel van Lucifer,
wiens stijl[2] wel rijkelijk de deftigheid en statigheid vereischt,
waarvan de Poeet spreekt:
_Omne genus scripti gravitate Tragoedia nincit_:
Hoe hoog men drave in stijl en toon,
Het t
|