e wraak, het ongelijk, niet anders te beslechten,
En wat hier aanhangt, zal ons stijven onder 't vechten.
BELZEBUB:
Wij hebben 't heilig Rijk alleen in onze macht.
Wat raadslot men besluit', de wapens geven 't kracht
En nadruk, zoo wij slechts ons in slagorden stellen;
Wat nu nog weifelt, straks op onze zij zal hellen.
LUCIFER:
Ik troost me dan geweld te keeren met geweld.
BELZEBUB:
Zoo stijg de trappen op, o allerbraafste Held[58].
Heer Stedehouder, stijg dien troon op, dat we u zweren.
LUCIFER:
Vorst Belzebub, getuig, en gij, doorluchtste Heeren!
Apollion, getuig, getuig, Vorst Belial!
Dat ik, uit nood en dwang, dien last aanvaarden zal,
Tot voorstand van Gods Rijk, om ons bederf te keeren.
BELZEBUB:
Nu brengt den standerd voort, dat wij den stander zweren:
Getrouwigheid aan God en onze Morgenstar.
LUCIFERISTEN:
Wij zweren tegelijk bij God en Lucifer[59].
BELZEBUB:
Nu brengt het wierookvat, gij Godgetrouwe scharen,
Bewierookt Lucifer met wierookkandelaren,
En schalen, rijk van geur. Verheerlijkt hem met licht,
En glans van fakkelen. Verheft hem met gedicht,
Gezangen en muzijk, bazuinen en schalmeien.
Het voegt ons hem aldus met staatsie te geleien.
Heft op[60] een heldren toon,
Ter eere van zijn kroon.
LUCIFERISTEN:
Op! trekt op, o gij Luciferisten,
Volgt dees' vaan.
Rukt te hoop al uw krachten en listen.
Trekt vrij aan.
Volgt dezen God[61], op zijn trommel en trant;
Beschermt uw Recht en Vaderland,
Helpt hem Michaels heirkrachten stuiten,
Houdt nu moed.
Helpt den Hemel voor Adam nu sluiten
En zijn bloed.
Volgt dezen Held op zijn bazuin en trom.
Beschut de kroon van 't Engelsdom.--
Ziet, ay ziet nu de Morgenstar[62] blinken.
Voor die pracht
Zal des vijands banier haast verzinken,
In der nacht[63];
Wij met triomf kronen God Lucifer,
Bewierookt hem: aanbidt zijn Star.
REI VAN ENGELEN:
ZANG.
Waar zijn we toe gekomen,
Dat 's Hemels burgertwist
De regementen splitst,
En 't zwaard is opgenomen,
Te zinneloos en blind?
Wie is er van ons benden,
Hij sneuvelt of verwint,
Gelukkig? die d'ellenden
Van hunne broedren zien
En Rijks- en Reigenooten?
Of die verwonnen vlien,
In ballingschap gestooten?
O, zoons van eenen God,
Waartoe verdwaalt uw
|