zweet, en zorge, en lastig slaven;
Den akker, die den mensen ten leste zal begraven,
Met onkruid en veel ramp; de Slang, om 't loos misbruik
Van haar doortrapte tong, zal kruipen op den buik
Langs d'aarde hene, en slechts bij stof en aarde leven.
Maar om den armen mensch een' vasten troost te geven,
In zulk een jammernis, belooft de Godheid trouw
Te wekken[82], uit het zaad en bloed van d'eerste vrouw,
Den Sterke[83], die de Slang, den Draak, het hoofd zal pletten
Door erfhaat, van geen tijd noch eeuwen te verzetten.
En schoon dat felle Dier hem naar de hielen bijt[84],
Nog triomfeert de Held met eere, na dien strijd.
Ik koom uit 's Hoogsten naam dat onheil u ontvouwen
Stel daadlijk orden, eer ze ons moeite op moeite brouwen.
MICHAEL:
Uriel[85], Schildknaap, die het heilig Recht bewaart
En reukeloosheid straft, grijp aan uw vlammend zwaard:
Vlieg hene naar omlaag, en drijf ze beide uit Eden,
Die d'eerste wet zoo blind, zoo reukloos overtreden.
Bewaak den ingang van 't ontheiligd Paradijs,
En keer de ballingen met kracht af van de spijs,
Den boom, die 't leven rekt. Gedoog niet, dat ze pluiken
D'onsterfelijke vrucht en 't hemelsch ooft misbruiken.
Gij wordt op schildwacht voor den hof en boom gesteld.
Dat Adam buiten zwerve, en, vroeg en spade, veld
En kleigrond ommeploeg', waaruit hem God bootseerde.
Ozias[86], aan wiens vuist de Godheid zelf vereerde
Den zwaren hamer van geklonken diamant,
En ketens van robijn, en krammen, spits van tand,
Ga hene, vang en span het heir der Helsche dieren,
Den Leeuw en fellen Draak, die tegens ons' banieren
Dus woeden; vaag de lucht van dees' vervloekte jacht[87],
En boei ze aan nek en klauw, en keten ze met kracht.
Dees' sleutel van den put der afgronds[88] en zijn holen
Wordt, Azarias, u en uwe zorg bevolen.
Ga hene, sluit in 't hol al wat ons' macht bestrijdt.
Maceda, neem dees' torts, die vlam is u gewijd:
Ontsteek den zwavelpoel in 't middelpunt der aarde,
En pijnig Lucifer, die zooveel gruwelen baarde,
In 't eeuwig brandend vier, gemengd met kille vorst;
Daar Droefheid, Gruwzaamheid, Versteendheid, Honger, Dorst,
De Wanhoop, zonder troost, de prikkel van 't geweten,
En Onverzoenbaarheid, een straf van 't boos vermeten,
Versteken van den glans der Godheid, in dien rook,
Getuigen 's Hemels ban, geveld op 't heilloos Spook;
Terwijl 't beloofde Zaad[89], verzoenende Gods tooren,
Herstelle uit liefde al wat in Adam werd verloren.
REI[90]:
Verlosser[91]! die de slang
|