waar 't dat schild en wapen zwege.
Wij vrijen onzen Staat: benijdt men ons dien zege?
RAFAEL:
Geen zege is heerelijk, daar, in een zelve Rijk,
Slagordens van een Staat bestrijden haars gelijk;
En deerlijk is het, zoo gebroeders van eene Orden
Door hun gebroeders zelfs in 't end verwonnen worden.
Om onzentwil, om God, en Zijn gedreigde straf,
Och, Stedehouder, voer uw regementen af;
Voer af, en laat u toch vermorwen door gebeden.
Ik hoor, 't is schrikkelijk, alreed ketens smeden,
Om, na de neerlaag, u geketend door de lucht
Te voeren in triomf. Ik hoor alree gerucht,
En zie allengs het heir van Michael genaken.
Het is hoog tijd, hoog tijd, dien dollen tocht te staken.
LUCIFER:
Wat baat het, schoon men zich op 't uiterste bera?
Hier is geen hoop op peis.
RAFAEL:
'k Verzeker u gena,
En stel me, als middelaar, omhoog voor u te pande[42].
LUCIFER:
Mijn Star te dompelen in duisternisse en schande!
Mijn vijanden te zien braveeren op den stoel!
RAFAEL:
Och, Lucifer, waak op. Ik zie den zwavelpoel,
Met opgespalkte keel, afgrijslijk naar u gapen.
Zult gij, het schoonst van al wat God ooit heeft geschapen,
Een aas verstrekken voor het vratige ingewand
Des afgronds, nimmer zat, en nimmer uitgebrand?
Dat hoede God! Och, och! bewillig onze bede:
Ontvang dien tak van pais: wij offren u Gods vrede.
LUCIFER:
Of ergens schepsel zoo rampzalig zwerft als ik[43]?
Aan d'een zij flauwe hoop, aan d'andre grooter schrik:
De zege is hachelijk; de neerlaag zwaar te mijden.
Op 't onwis tegens God en Gods banier te strijden?
Den eersten standerd op te heffen tegens God,
Zijn hemelsche bazuin, en openbaar gebod?
Zich op te worpen als een hoofd van Gods rebellen,
En tegen 's Hemels wet een wederwet te stellen?
Te vallen in den vloek der snoodste ondankbaarheid?
Te kwetsen de genade en liefde en majesteit
Des rijken Vaders, bron van alle zegeningen,
Die nog t'ontvangen staan, en wat wij reede ontvingen?
Hoe zijn we nu zoo wijd verzeild uit onzen plicht!
Ik zwoer mijn Schepper af. Hoe kan ik voor dat licht
Mijn lasterstukken, mijn verwatenheid, vermommen?--
Hier baat geen deinzen, neen, wij zijn te hoog geklommen.
Wat raad? wat best geraamd in dees' vertwijfeldheen?
De tijd geen uitstel lijdt. Een oogenblik is geen
Genoegzaamheid van tijd; indien men tijd mag noemen
Dees' kortheid, tusschen heil en endeloos verdoemen.
Maar 't is te spa, en hier geen boete voor ons' smet.
De hoop is ui
|