nen.
Ons' schilden schitteren, en scheppen nieuwe zonnen[2].
Uit elke schildzon straalt een triomfante dag.
Daar komt Uriel zelf, de Schildknaap, uit den slag,
En zwaait het vlammend zwaard, dat, scherp van wederzijden
Gewet van 's Hemels wrake en gramschap, onder 't strijden,
Door schild en harrenas, en helm van diamant,
Gevaagd heeft, slinks en rechts, al wat de horens kant[3]
En opsteekt tegen Gods doordringende Alvermogen.
Gestrenge Schildknaap, die het scherprecht uit den hoogen
Bekleedt, en 't ongelijk, dat tegens 't eeuwig Recht
Zich opworpt, met een slag rechtvaardiglijk beslecht;
Gezegend is 't geweer, gezegend zijn uwe armen,
Die d'eer van Englestad handhaven en beschermen.
Wat legt ge al prijzen in[4] bij d'Oppermajesteit!
Verhaal ons toch den strijd: ontvouw ons al 't beleid,
En 's Hemels eersten tocht[5]: wij luistren met verlangen.
URIEL[6]:
Uw lust ontvonkt mijn geest, om rustig aan te vangen.
Dien vreeselijken storm t'ontvouwen op een rij[7].
Gelukkig vecht het heir, dat God heeft op zijn zij.
De Veldheer Michael (verwittigd uit den hoogen,
Door 's Hemels afgezant, die neder kwam gevlogen,
Nog sneller dan een star, die door de lucht verschiet,
Hoe Lucifer zoo trotsch zich tegens 't hoog gebied[8]
Had opentlijk gekant, gereed hen aan te voeren,
Die hem bewierookten, zijn starre en standerd zwoeren)
Schoot voort, op 't aanstaan[9] van den trouwen Gabriel,
Het schubbig pantser aan, en gaf terstond bevel
Aan al zijn Oversten en hoofden en kornellen,
De heiren, in Gods naam[10], in hun geleen te stellen,
Om met gemeene macht en kracht, op 't luchtig ruim
Van 't zuivre hemelsblauw, al dit meineedig schuim
Te vagen[11], al dit spook[12] in duisternis te dompelen,
Eer zij op 't ongezienste ons mochten overrompelen.
Op dezen last vergaart Gods heirkracht inderijl
Slagordenswijs, zoo snel, gelijk een vlugge pijl,
Gedreven van de pees. Men zag ontelbre drommen,
In een driekantig heir, aan alle kanten brommen[13],
Gelijk een driehoek steekt en straalt op ons gezicht.
Men zag een enkelheid in een driepuntig licht,
Zoo spiegelglad, gelijk een diamant, geslepen;
Een heirspits, eer van God dan eenig Geest begrepen.
De Veldheer, met den gloed des bliksems in de hand,
Hield, recht voor Gods baniere, in 't hart van 't leger stand.
Wie moed wil houden, en triomf en zege baren,
Die moet vooral het hart verzeekren en bewaren.
RAFAEL:
Waar bleef 't verwaten heir, dat ons bestormen wou?
URIEL:
Het k
|