LUCIFER:
Die klank behaagt me meer dan Gabriels bazuin.
Hoort toe, en geeft gehoor beneden deze trappen[14].
Hoort toe, gij Oversten! hoort toe, gij Ridderschappen!
En luistert wat wij u vermelden, klaar en kort.
Gij weet, hoe verre wij alree zijn uitgestort
In wraakzucht tegens 't Hoofd der opperste paleizen,
Dat het een dolheid ware, op hoop van zoen, te deizen;
En niemand denken durf deze onuitwischbre smet
Te zuivren door gena; dies moet de nood een wet,
Een wisse toevlucht van te wanken noch te wijken
Verstrekken; gij, met kracht en zonder om te kijken,
Dien standerd en mijn star verdadigen, meteen
Den vrijgeschapen Staat der Englen in 't gemeen.
Het ga zoo 't wil; volhardt groothartig, onverdrietig;
Geen almacht heeft de macht, dat zij geheel vernietig'
Het wezen, dat gij eens voor eeuwiglijk ontvingt.
Indien ge fel en forsch met uwe heirspits dringt
In 't Hart van 's vijands heir, en komt te triomfeeren,
Zoo zal de tirannij der Hemelen verkeeren
In eenen vrijen Staat, en Adams zoon en bloed,
Gekroond in top van eere, en met een aardschen stoet
Omsingeld[15], uwen hals niet boeien aan de keten
Van slaafsche dienstbaarheid, om hem ten dienst te zweeten
En onder 't koopren juk te hijgen, zonder end.
Indien ge mij voor 't hoofd van uwen vrijdom kent[16],
Gelijk ge uit eenen mond dien standerd hebt gezworen;
Zoo staaft den eed nog eens eenstemmig, dat wij 't hooren,
En zweert getrouwigheid aan onze Morgenstar:
LUCIFERISTEN:
Wij zweren tegelijk bij God en Lucifer!
BELZEBUB:
Maar zie hoe Rafael, verbaasd[17] en vol meedoogen,
Met zijnen vredetak van boven komt gevlogen,
Om uwen hals, op hoop van stilstand en verdrag.
RAFAEL. LUCIFER.
RAFAEL:
Och, Stedehouder, mond van 't goddelijk gezag[18],
Wat heeft u buiten 't spoor van uwen plicht gedreven?
Zoudt gij den Schepper van uw glorie wederstreven?
Lichtvaardig weifelen en wanklen in uw trouw?
Dat hoop ik nimmermeer. Helaas! ik zwijm van rouw
En blijve om uwen hals beklemd, bestorven hangen.
LUCIFER:
Oprechte Rafael!
RAFAEL:
Mijn blijschap, mijn verlangen
Ik bidde u, hoor me.
LUCIFER:
Spreek, zoo lang het u behaag'.
RAFAEL:
Genade, o Lucifer[19]! Verschoon u zelven; draag
Geen harnas tegens mij, die treurig smilte en kwijne
Van druk, om uwentwil. Ik koom, met medicijne
En balsem van gena, gestegen uit den schoot
Der Godheid, die, gelijk ze in haren Raad besloot,
U, boven
|