En oorloge onder God, tot voorstand van zijn koren,
De handvest, en het Recht, hun wettig aangeboren,
Eer Adam zijne zon zag opgaan, eer de dag
Zijn Paradijs bescheen. Geen menschelijk gezag,
Geen juk van menschen zal den nek der Geesten plagen;
Geen Engelsdom den troon van Adam onderschragen,
Met zijnen vrijen hals, gelijk een dienstbaar slaaf,
't En zij de Hemel ons in eenen poel begraaf',
Met zooveel scepteren en kronen, glans en vonken,
Als ons de Godheid uit haar boezem heeft geschonken,
Voor eeuwig en altijd. Laat bersten al wat berst;
Ik handhaaf 't heilig Recht, door hoogen nood geperst,
En, na veel wederstands, mij endlijk overdrongen[34],
Op 't klagen en gekerm van duizenden van tongen.
Ga hene, boodschap dit den Vader, onder wien
Ik dus, voor 't Vaderland, den standerd voere en dien'.
RAFAEL:
Och, Stedehouder, wat verbloemt gij uw gepeinzen
Voor 't alziende oog? Gij kunt uw oogmerk niet ontveinzen.
De straal van zijn gezicht verraadt de duisternis,
De staatzucht, daar uw geest zoo grof van zwanger is,
En reede in arbeid gaat, om dit gedrocht te baren.
Waar berg ik mij van schrik! hoe rijzen al mijn haren!
Verdwaalde Morgenstar, verschoon uzelven toch.
Gij kunt d'Alwetendheid niet paaien[35] met bedrog.
LUCIFER:
Wat staatzucht? heeft mijn plicht in eenig deel ontbroken?
RAFAEL:
Wat hebt gij in uw harte al heimelijk gesproken?
Ik wil in 's Hemels top, door alle wolken heen,
En boven Gods gestarnte opstijgen van beneen,
God zelf gelijk, geen macht bestralen met genade,
't Zij ze aan mijnen stoel het leen verheergewade[36].
Geen majesteit braveer' met schepter nochte kroon,
Tenzij ik haar beleene uit mijnen hoogen troon.
Bedekt uw aangezicht; valt neder; strijk uw pennen,
En wacht u, boven ons, een hooger macht te kennen.
LUCIFER:
Hoe nu toe? ben ik dan Gods Stedehouder niet?
RAFAEL:
Dat zijt gij, en ontvingt van 't onbepaald Gebied
Bepaalde mogendheid, en heerscht uit Zijnen name.
LUCIFER:
Helaas, hoe lang? Totdat Vorst Adam ons beschame,
En, boven de natuur der Engelen, zijn lot
Uit 's Hemels schoot ontvange, en aanzitt' neffens God?
RAFAEL:
Wil d'opperste Monarch zijn macht met mindren deelen,
Ja d'eerste kroon den mensch opzetten, en bevelen,
Hem wijden tot een hoofd der Geesten, boven al
Wat kroon en schepter voert, of namaals voeren zal,
Zoo leer ootmoedig u Gods raadslot onderwerpen.
LUCIFER:
Dat is de wetsteen om dees' heirbijl op te scherpen[37].
RAFAE
|