duizenden gekroonde Heerschappijen,
Gezalfd heeft op den stoel van haar stadhouderijen.
Wat dolheid is het, die uw zinnen dus verrukt?
Zij had haar zegel en gelijkenis gedrukt[20]
Op uw geheiligd hoofd en voorhoofd, overgoten
Met schoonheid, wijsheid, gunst, en wat er komt gevloten
En stroomen, zonder maat, uit aller schatten bron.
Gij blonkt in 't Paradijs, voor 't aanschijn van de zon
Der Godheid, uit een wolk van dauw en versche rozen.
Uw feestgewaad stond stijf van perlen en turkozen,
Smaragden, diamant, robijn, en louter goud.
De zwaarste schepter werd uw rechte hand betrouwd,
Zoodra gij steegt in 't licht, en op bazuin en bommen[21]
Door 't blakende gesternte en steenen kwaamt te brommen[22]:
En zoudt gij reukeloos u storten uit dien troon[23]?
Verreukeloozen al dat heerelijk en schoon?
Zoudt gij uw glansen, die de Hemelen versieren,
Ons licht verduisteren, in eenen knoop van dieren[24],
En mengsel van gedierte en ondier ondereen,
Griffoensklauw, drakenhoofd en andre gruwzaamheen
Misscheppen[25] onbedacht? En zouden 's Hemels oogen,
De starren, u zoo laag[26] beroofd zien van vermogen,
En eere, en majesteit, door 't schenden van uw trouw?
Dat keer' de goede God, wiens aanschijn ik aanschouw
In 't zalig licht, daar wij, geheiligd alle zeven[27],
Hem dienen voor zijn troon, en sidderen, en beven
Voor zulk een Majesteit, die op ons voorhoofd straalt
Verkwikt en leven geeft wat leeft en ademhaalt.
Heer Stedehouder, mag mijn bede uw hart bewegen:
Gij kent mijn zuiver wit en hart, met u verlegen[28].
Ruk af dien trotschen kam, schud uit dit harrenas,
Smijt neder uit dees' hand de heirbijl, de rondas
Uit d'andre! Hooger niet[29]; leg neder, och, leg neder,
Leg neder, strijk vanzelf den standerd, en de veder
Van uwe vleugelen, voor God en zijnen glans;
Eer hij u uit den troon, den allerhoogsten trans
Van eere, nederklinke aan gruis en stof te mortel,
Ja zulks dat van den stam der Geesten tak noch wortel,
Noch geen gedachtenis, noch leven overschiet;
't En ware een leven van ellende, van verdriet,
De Dood, de Wanhoop, en een worm, een eeuwig knagen
En knersetanden mocht den naam van leven dragen[30].
Verneer u, staak dien tocht[31]; ik offere u gena
Met dien olijftak; grijp, of echter[32] 't is te spa.
LUCIFER:
Heer Rafael, ik verdien noch dreigement noch tooren.
Mijn helden hebben God en Lucifer gezworen,
En, onder 's Hemels eed[33], dien standerd opgerecht.
Men strooie wat men wil den Hemel door: ik vecht
|