begint, beroem' zich van geen voordeel.
LUCIFERISTEN:
Aan d'uitkomst hangt het al, voor d'uitkomst dwaalt het oordeel.
Dit gansche leger eischt u tot een opperhoofd
En leidsman op dien tocht.
BELZEBUB:
Maar wie is zoo beroofd
Van zinnen, dat hij uw gerechtigheid verdadig',
En 's Hemels heirkracht terge? Ay, weest u zelfs genadig.
Verschoon me van dien last; ik kieze geene zij.
Men legge met verdrag deze ongelijkheid bij[33].
REI:
Gebroeders, geeft gehoor. Houdt boven aan met smeeken
Bij God, door middelaars[34]; men wint met tusschenspreken
Gemakkelijker veld dan door dien steilen weg
Van oproer. Handelt koel, met raad en overleg.
Wij willen tegelijk uw Recht omhoog verweren.
Bedaart: gij kwetst de kroon van God, den Heer der heeren!
LUCIFERISTEN:
En gij ons' wettigheid: verstout u hooger niet[35].
Heer Belzebub, aanvaard dit wettige gebied,
En zet de heiren schrap: wij volgen u te gader.
BELZEBUB:
O ijveraars, bedenkt, bedenkt u liever nader.
Ik wil u voortreen naar den troon van 't groot paleis.
En ons gerechtigheid bemiddelen door peis
En onderling verdrag; gewillig, onbedwongen.
REI:
Houdt stil, houdt stil! gij wordt van Michael besprongen.
MICHAEL. BELZEBUB. LUCIFERISTEN.
MICHAEL:
Waar zijn we? wat gedruisch verneemt men hier alree?
Dit schijnt een hof van twist en oproer, niet van vree,
Gehoorzaamheid en trouw. Prins Belzebub, wat reden
Beweegt u, als een hoofd van wederspannigheden,
Dien oploop, zwanger van een goddeloos verraad,
Te stijven tegens God, ons aller toeverlaat?
BELZEBUB:
Genade, o Michael, gewaardig ons te hooren,
Eer gij een vonnis velt, uit ijverigen tooren,
Ter eere van Gods Naam. Belast ons met geen schuld.
MICHAEL:
Ik zal uw onschuld dan aanhooren met geduld.
BELZEBUB:
De t'zamenrotting van zoo menig duizend troepen,
Gesteurd om 't hoog gebod, ten rijkstroon uitgeroepen,
Op Gabriels bazuin, vereischte een tusschenspraak,
Tot slissing van dien brand; waarom ik van hun zaak
En klachten kennis koom te nemen, om het muiten,
Bij alle middelen en mooglijkheen, te stuiten;
Zij varen echter voort, al razende en ontzind
Aan 't hollen, buiten spoor, en dringen 't klachtbewind[36]
Met kracht ons op den hals. Ik poog de macht te scheien[37]
(Laat tuigen van mijn trouw dees' Godgetrouwe Reien!)
Te raden, hunne klacht te storten voor Gods stoel;
Maar ijvre vruchteloos, in 't midden van 't gewoel
En oproer, als
|