LUCIFERISTEN:
Het zweemt naar onbescheid een eersteling, een ouder
Te stellen onder 't juk des jongsten, als een knecht.
Dat d'Engel de natuur der Engelen bevecht',
En tegens zijns gelijk, in staat, en aard, en wezen,
De wapens voere, wordt met onbescheid geprezen[43].
MICHAEL:
Hardnekkige aard[44], gij zijt geen zonen meer van 't licht,
Maar eer een basterdslag, dat voor geen Godheid zwicht[45].
Gij tergt den bliksemstraal en onverzoenbren tooren;
Volhardt ge, wat een ramp en val is u beschoren!
Gij luistert naar geen raad, noch onderwijs: laat zien
Wat d'Allerhoogste stem ons boven zal gebien.
Welaan, ik wil dat zich d'oprechte en vrome Reien
En scharen daadlijk van rebelle rotten scheien.
LUCIFERISTEN:
Laat scheiden al wat wil; wij houden ons bijeen.
MICHAEL:
Getrouwe Reien, volgt Gods Veldheer.
LUCIFERISTEN:
Trekt vrij heen.
BELZEBUB. LUCIFER. LUCIFERISTEN.
BELZEBUB:
De Veldheer vaart naar God, om over u te klagen.
Schept moed: Vorst Lucifer, gestegen op zijn wagen,
Wordt herwaart aangevoerd. Gij moet u kort beraan.
Een heirkracht, zonder hoofd, kan nimmermeer bestaan.
Wat mij belangt, die last[46] valt mij te zwaar te tillen.
LUCIFER:
De gansche Hemel waagt en dreunt van uw geschillen.
De keurebenden staan gereten en gedeeld.
Het oproer slaat al voort. De hooge nood beveelt
Hierinne te voorzien, en onheil voor te komen.
LUCIFERISTEN:
Heer Stedehouder, wijk en toevlucht aller vromen,
Wij hopen nimmermeer, dat gij, als Michael,
Den hals van 't Engelsdom, tot eene voetschabel
Van Adams afkomst, zult verwerpen en verdoemen[47],
En zulk een smaad en hoon vergulden en verbloemen
Met schijn van billijkheid, en stijven door uw macht
Den opgang van den mensch, een grof, een aardsch geslacht.
Wat wierook schenkt hij toch den schaars van hem gezienen[48]?
Waarom belast men ons een snooden worm[49] te dienen,
Te dragen op de hand, te luisteren naar zijn stem?
Schiep God de Heemlen en Eng'len slechts om hem,
Wij waren nutter nooit geschapen noch geworden.
Ontfarm u, Lucifer! Gedoog niet dat onze Orden
Zoo laag vernederd werde[50], en zonder schuld verzink';
De mensch, gelijk een hoofd der Englen, strale en blink'
In 't ongenaakbre licht, waarvoor de Serafijnen,
Al bevende van angst, als schaduwen verdwijnen.
Indien gij u verneert zoo groot een ongelijk,
Tot voorstand van ons Recht, te slechten[51] in dit Rijk,
Wij zweren uwen arm e
|