en 's menschen dienst te dragen,
Naardien de Godheid zelf de menschen zoo bemint.
Wie Adam eert, het hart van Adams vader wint.
De mensch en Engel, beide uit eenen stam gesproten,
Zijn medebroeders, uitgekoren lotgenooten[41],
Des Allerhoogsten zoons en erven, zonder smet.
Een ongedeelde wil en liefde zij uw wet!
Gij weet hoe 't Engelsdom moet onderscheiden worden[42]
In driederhande rij, en negenvoudige orden:
De hoogste in Serafijn en Cherubijn en Troon,
Die zitten in Gods Raad, en sterken zijn geboon.
De middelrij bestaat uit Heerschappijen, Krachten
En Machten, die op 't woord van Gods Geheimraad wachten
Tot 's menschen nut en heil en hulp in 't algemeen.
De derde en laagste rij, gewijd uit Vorstenheen,
En groote Aartsengelen en Engelen, moet duiken[43]
Voor 't woord der middelrije, en laten zich gebruiken
Beneden het gewelf van zuiver kristallijn,
In hun bijzondren last, zoo wijd 't gestarrent schijn'.
Wanneer de wereld koom' zich verder uit te spreiden,
Wordt elk van deze rij in zijn gewest bescheiden,
Of weet zijn eigen stad en huis, en wat persoon
Zijn zorg bevolen blijft, ter eere van Gods kroon[44].
Getrouwen, gaat dan hene; onsterfelijke Goden,
Gehoorzaamt Lucifer[45], verknocht aan Gods geboden.
Bevordert 's Hemels eer in 't menschelijk geslacht,
Een ieder in zijn wijk, een ieder op zijn wacht.
Laat sommigen voor God de schaal vol wierook branden,
En brengen voor Gods troon der menschen offeranden
En wenschen en gebeen, en zingen 's Godheids lof,
Dat zich de galm verspreie in 't eeuwigjuichend hof.
Een ander draai gestarnte[46] en ronde hemelklooten,
Of zett' den Hemel op, of hou de lucht gesloten
Met wolken, om den berg te zegenen omlaag,
Met eenen zonneschijn, of versche regenvlaag
Van manne en honigdauw, daar God wordt aangebeden
Door d'eerste onnoozelheid[47], de burgerij van Eden.
Wie door de lucht, en 't vier, en aarde, en water rent,
Die matige op zijn pas een ieder element,
Naar Adams wensch, of legg' den bliksemstraal aan banden,
Of breidele den storm, of breek' de zee op stranden.
Een ander sla de treen des menschen gade op 't veld.
De Godheid heeft zijn haar tot op een haar geteld.
Men draag' hem op de hand, dat hij zijn voet niet stoote.
Wordt iemand, als gezant, gezonden van een Groote[48]
Aan Adam, 's aardrijks Vorst, dat hij zijn last verricht.
Zoo luidt mijn last, waaraan de Godheid u verplicht.
REI VAN ENGELEN[49]:
ZANG.
Wie is het, die zoo hoog gezeten,
|