oebetrouwd.
Het waar' niet ongeraan hem nader t' ondervragen.
Ik wil hem tegentreen, en aftreen van den wagen.
GABRIEL. LUCIFER.
GABRIEL:
Heer Stedehouder! hoe? waarhene leidt de reis?
LUCIFER:
Naar u, Heraut en tolk van 't hemelsche paleis!
GABRIEL:
Mij dunkt, ik zoude uw wit aan 't voorhoofd kunnen gissen.
LUCIFER:
Gij, die den duistren grond van Gods geheimenissen,
Door 't licht van uw vernuft ontdekt en openbaart,
Verlicht me met uw komst.
GABRIEL:
Wat is 't, dat u bezwaart?
LUCIFER:
Het raadslot en besluit der Godheid, die de waarde
Des hemels lager schat dan 't element der aarde,
den hemel onderdrukt; het aardrijk uit een poel
Door alle starren voert; het menschdom op den stoel
Der englen zet; berooft hun 't recht der eerste gaven;
Gebiedt ze, om 's menschen nut, te zweeten en te slaven.
Het Geestendom, gewijd tot ambtenaars van 't hof
Des Hemels, zal voortaan een aardworm, uit het stof
Gekropen en gegroeid, ten dienst staan, op hem passen,
En, in getal en staat, ons over 't hoofd zien wassen?
Waartoe vernedert ons d'oneindige Gena
Zoo vroeg? wat Engel paste op zijnen dienst te spa?
En hoe waar' 't mooglijk, dat de Godheid zich zou mengelen
Met menschen? de natuur der uitgekorene Engelen
Voorbij slaan, en zijn aard en wezen storten in
Een lichaam? d'eeuwigheid verknoopen aan 't begin?
Het hoogste aan 't allerlaagst? den Schepper aan 't geschapen?--
Wie kan uit dit besluit den zin te zamen rapen?
Zal 't eeuwigschijnend licht nu schuilgaan in den nacht
Der wereld? Zullen wij, Stadhouders van Gods macht,
Voor dit geleend gezag, een wulpsch[13] vermogen, knielen?
Ontelbre lichaamlooze en godgelijke zielen
Zien buigen voor een grof en zakkende element[14],
Daar God zijn majesteit en wezen inneprent?
Wij Geesten zijn te grof om dit geheim te vatten.
Gij, die het slot bewaart van Gods geheimnisschatten,
Ontvouw ons, mag het zijn, dit donkere geschil
Uit uw gezegeld boek; ontvouw ons 's Hemels wil.
GABRIEL:
Zooveel 't geoorloofd zij te melden uit Gods bladen.
Veel weten kan altijd niet vordren, somtijds schaden.
De Hoogste ontdekt ons slechts wat hij geraden vindt.
Het al te sterke licht schijnt Serafijnen blind.
De zuivre Wijsheid wou ten deel' haar wil bezegelen[15],
Ten deele ontsluiten. Zich te schikken en te regelen
Naar heur gestelde wet, dat voegt den onderzaat,
Die aan zijn meesters last en wil gebonden staat.
De reden en het wit, w
|