jk en stof aanbidden in het stof?
REI:
Bewierooken Gods naam, met geur, en prijs, en lof.
LUCIFERISTEN:
Den mensch bewierooken, van hooger hand gedwongen?
APOLLION. BELIAL. REI.
APOLLION:
Zij mompelen alree; gij hoort een strijd van tongen[15].
BELIAL:
Wat scharen treuren hier, gedompeld in den rouw,
De sluiers om de borst en lenden; niemand zou
Begrijpen, dat men dus, in 't midden van de Geesten,
Op 't eeuwige banket en d'endelooze feesten,
Kon treuren, zaag' men niet dit jammerlijk getal
Verslensen van verdriet. Wat ramp, wat ongeval
Ontstelt ze? Broeders, hoe? wat 's d'oorzaak van dit kermen?
Beleedigt iemand u? men zal uw Recht beschermen.
Wat deert de Broeders? spreekt: laat hooren, wat u deert.
REI:
Zij klagen, dat de staat der menschen triomfeert
Door Gabriels bazuin, en opstijgt boven d'Engelen;
Dat God zijn wezen wil met Adams wezen strengelen:
De Geesten onderworpt het menschelijk gebied.
Daar hoort gij, kort en klaar den grond van hun verdriet.
APOLLION:
Zoo groot een ongelijk valt lastig te gedoogen.
BELIAL:
Het overtreft bijkans ons' krachten en vermogen.
REI:
Wij bidden dat gij toch dien twist met ons beslecht.
APOLLION:
Wat raad? Hoe paait men hen? Zij steunen op hun Recht.
REI:
Wat Recht? die wetten geeft, vermag de wet te breken.
APOLLION:
Hoe kan Rechtvaardigheid een onrecht oordeel spreken?
REI:
Bestraft Gods oordeel eens, en schrijft Hem wetten voor.
BELIAL:
De vader leer' het kind hem volgen op zijn spoor.
REI:
Zijn spoor te volgen, is het zelve als Hij te willen.
APOLLION:
Verandring van Gods wil veroorzaakt dees' geschillen.
REI:
Hij zet den eenen van, den andren op den troon.
De minder waardste wijk' voor eenen waarder zoon.
BELIAL:
Gelijkheid van gena de Godheid best zou passen.
Nu durft de duisternis het Hemelsch licht ontwassen[16].
De kinders van den nacht braveeren zelfs den dag.
REI:
Wat ademhaalt, met recht den Schepper danken mag,
Die elk zijn wezen gaf, en mindre en meerder waarde.
Wanneer het Hem belieft, zal 't element der aarde
Veranderen in lucht of water of in vier;
De Hemel zelf in aarde, een Engel in een dier,
Een mensch in Engleschijn of onbegrepen wonder.
Een macht regeert het al en keert het bovenste onder.
Wat d'allerminste ontvangt is loutere gena.
Hier geldt geen willekeur; hier komt vernuft te spa[17].
In d'ongelijkheid is Gods heerlijkheid gelegen.
Zoo zien we tegens
|