De mensch is machtig dus ons over 't hoofd te wassen?
APOLLION[35]:
Zijn wasdom zal ons haast verschrikken en verrassen,
Al duikt zijn heerschappij nu lager dan de maan;
Al is die macht bepaald, hij zal al hooger gaan,
Om zijnen stoel in top der Hemelen te zetten.
Zoo God dit niet belet, hoe konnen wij 't beletten?
Want God bezint den mensch, en schiep het al om hem.
BELZEBUB:
Wat hoor ik? een bazuin? gewis, hier wil een stem
Op volgen; zie eens uit, terwijl we hier verbeien.
APOLLION:
d'Aartsengel Gabriel, gevolgd van 's Hemels reien,
Genaakt in 's Hoogsten naam, om uit den hoogen troon
T'ontvouwen, als Heraut, hetgeen hem wierd geboon.
BELZEBUB:
Ons lust te hooren, wat d'Aartsengel zal gebieden.
GABRIEL. REI VAN ENGELEN.
GABRIEL:
Hoort toe, gij Engelen! hoort toe, gij Hemellieden!
De hoogste Goedheid, uit wiens boezem alles vloeit,
Wat goed, wat heilig is; die nimmer wordt vermoeid
Door weldoen, noch verarmd van haar genadeschatten,
Tot nog met geen begrijp der schepselen te vatten;
Dees' Goedheid schiep den mensch haar eigen beeld gelijk,
Ook d'Eng'len, opdat zij te zamen 't eeuwig Rijk,
En nooit begrepen goed, na 't vierig onderhouden
Der opgeleide wet, met God bezitten zouden.
Zij bouwde 't wonderlijk en zienelijk Heelal
Der wereld, Gode en ook den mensche te geval,
Opdat hij in dit hof zou heerschen en vermeeren,
Met al zijne afkomst hem bekennen, dienen, eeren,
En stijgen, langs de trap der wereld, in den trans
Van 't ongeschapen licht, den zaligenden glans.
Al schijnt het Geestendom alle andre t'overtreffen;
God sloot van eeuwigheid het Menschdom te verheffen,
Ook boven 't Engelsdom, en op[36] te voeren tot
Een klaarheid en een licht, dat niet verschilt van God.
Gij zult het eeuwig Woord, bekleed met been en aren,
Gezalfd tot Heer en hoofd en rechter, al de scharen
Der Geesten, Engelen, en menschen te gelijk,
Zien rechten, uit zijn troon en onbeschaduwd Rijk.
Daar staat de stoel alree geheiligd in het midden.
Dat alle d'Engelen Hem passen aan te bidden.
Zoo ras hij innerij, wien 't menschelijk gestalt,
Ook boven ons' natuur verheerelijkt, gevalt.
Dan schijnt de heldre vlam der Serafijnen duister,
Bij 's menschen licht en glans en goddelijken luister.
Genade dooft natuur en al haar glansen uit[37].
Dit 's noodlot, en een onherroepelijk besluit[38].
REI VAN ENGELEN:
Al wat de Hemel stemt[39], zal 't Hemelsch heir behagen.
GABRIEL:
Zoo past[40] u trouw in Gods
|