alen
(vs 1672, 1704, 1775; zoo ook in Opdracht, het Berecht en den Inhoud)
als _Aartsengel_ wordt aangeduid, zou doen vermoeden dat de hoofdfiguur
van het treurspel tot op een na de laagste orde behoort. Doch Gabriel
(vs 504) spreekt ervan dat God Lucifer ten top van _alle_ hierarchijen
geplaatst heeft, terwijl Rafael hem er op wijst, hoe hij, Lucifer,
_boven_ duizenden gekroonde Heerschappijen (1e orde der middelrij)
gezalfd is tot Gods Stedehouder. En in vers 834-836 vinden we als L.'s
volgelingen in het verzet genoemd Tronen (3e orde der eerste Rij),
Heerschappijen en Machten. Volgt daaruit niet dat we minder aan het
woord "Aartsengel" te hechten hebben, en ons Lucifer inderdaad moeten
denken als een Engel van de hoogste orde der eerste Rij, den
uitverkoorne Gods onder de Serafijnen?--gelijk de Inhoud hem dan ook
noemt: "opperste en doorluchtigste boven alle Engelen". Aan een mindere
zouden alle Engelen-groepen zich niet, als hun leider, betrouwd hebben;
een mindere zou niet zoo fel en hevig zich teruggezet hebben gevoeld op
het vernemen van Gods bedoeling, den "Zoon des Menschen" naast zich ten
troon te verheffen, d.i. boven Lucifer; en dus tusschen dezen en God
zelf een nieuwe macht stellend. En van een mindere zou het verzet niet
zoo vreeselijk, de val niet zoo diep geweest zijn. Men stelle zich dus
niet Lucifer voor als een gewonen Aartsengel, maar als inderdaad den
Opperste van _alle_ Hierarchijen. Ook de plaats van Gabriel, Michael en
Raphael kan niet gedacht worden onder de 8e orde, die der Aartsengelen.
Zij zijn toegelaten tot Gods Raad, en behooren dus tot een der eerste
drie Orden (van de eerste Rij), Serafijnen en Cherubijnen, waaronder
geen afvalligen voorkomen. Belzebub, aangesproken als "Raad van Lucifer"
en "Prins", zal tot de 7e orde (of eerste der derde Rei: "Vorstenheden")
te rekenen zijn; Belial en Apollion tot de gewone Engelen, evenals de
Hemelteekenen, die deelnemen aan den strijd: de Leeuw en de Draak als
trekkers van Lucifers wagen; de Reus Orion (vs 1929), Noorsche
Beeren(1932), Hydra (1934), in de beschrijving van Uriel als meekampende
monsters vermeld.
En heel deze verzetsworsteling om de laatste scheppingsdaad, die de
geruste Engelen naijverig maakt op de van God naar zijn beeld geschapen
menschheid, welke de lagere Engelen verplicht worden te dienen, en wier
toekomstbestemming, als gezegd, den staat der Opperste Engelen bedreigt!
Naijver dus en zucht tot handhaving van bevoorrechte posit
|