w gevoelig verstand en uw verstandig
gevoel zijn veel te klein voor hem.... Kunt gij met geen andere dan deze
tot hem treden, om uws zelfs wil, ga dan _niet_.... En hiermede ben ik
meteen tot mijn gewichtigste bedenking tegen 's heeren Coenens werk
genaderd: dat het bij al zijn groote deugden en geringe fouten, twee
enorme tekortkomingen heeft. Doch tekortkomingen zijn niet
_ontleedbaar_, maar _meetbaar_. Straks beschik ik over den maatstaf,
daartoe noodig. Nu eerst de deugden etc. Daar hebt ge dan onmiddellijk
de voortreffelijke _Inleiding_, waarin de schrijver den kultuurstroom
van middeleeuwen, renaissance en laat-renaissance volgend en ten slotte
in het Engeland van het begin der negentiende eeuw belandend, historisch
de Dickens-figuur, zijn wording en zijn tijd verklaart. [p.14] In dat
hoofdstuk treffen wij ook dat uitstekend-ontledend stukje over het wezen
der "Weltschmerz" aan. Laat mij ronduit erkennen, dat ik tot dengeen,
die zulk een gedegen, goed onderlegd en wijd-omvattend betoog kan
schrijven, _zonder dat er klaarblijkelijk eenige andere geestelijke
kracht in hem werkzaam is, dan zijn eigen doodgewoon, wetenschappelijk
gevormd verstand_, jaloersch zit op te kijken, niet om de ten slotte
weinig diepgaande historische kennis--daar is waarlijk makkelijk genoeg
aan te komen--maar om de technische vaardigheid, de routine. Het
"verraadt" namelijk den akademisch gevormde, in tegenstelling vooral met
den autodidact; den _gedisciplineerden_ geest, in tegenstelling met den
_ongedisciplineerden_. En de voortreffelijkheid van dit stuk schijnt mij
dan ook al evenzeer de buitengewone geschiktheid van den auteur voor het
kalme analytisch betoog, als het wenschelijke eener wetenschappelijke
opleiding voor den aanstaanden homme de lettres te bewijzen. Ik zou den
_niet breeden_, maar _fijnen_ psychologischen doorgronder en preciesen
weergever, die Coenen is, onrecht doen, indien ik niet even het stukje
aanhaalde, dat de historische beschouwing afsluit, over het Engeland,
waarin Dickens leefde en beroemd werd:
Men kan het zich denken als een samenleving van brutale en
opzichtige menschen, die zich druk en aanstellerig gedroegen, ook
dwaasheden uithaalden, hun leven moedwillig vergooiden, het
onmogelijkste aandurfden en soms schitterend slaagden, die met
hartstochtelijken trots en hardheid hun medemenschen bejegenden,
maar soms in eens omsloegen in het weekste meegevoel, die in 't
algemeen d
|