het
verbrande vee stukken vleesch te snijden om er van te eten. Mijn broeder
en ik, wij proefden er insgelijks van: het was bitter als gal en smaakte
onzeglijk naar den versmachten rook van stroo.
Daar ik nog het voorkomen had van een kind, en mijn broeder jonger was
dan ik, lieten de Hollanders ons zonder mistrouwen bij den brand staan.
Een raadde ons vriendelijk aan, de plaats te verlaten, dewijl er gevaar
voor ons leven was; doch wij hingen den held uit en bleven juist, omdat
men ons raadde te vertrekken.
Ondertusschen vloog er nog van tijd tot tijd eene obits over de
brandende hoeve. Wij hoorden geweerschoten bij duizenden, en wel
klaarblijkend waren de beide legers in strijd tegen elkander; maar het
werkelijk gevecht scheen meer naar den kant van Berchem te geschieden.
Het was de heuglijke stond, dat de heldhaftige jonge graaf Frederik van
Merode in de rangen der Belgen doodelijk gewond nederviel...
Eene obits plofte niet verre van ons neder en drong een paar voeten diep
in den grond van een veld; de Hollandsche soldaten navolgende, legden
wij ons ten gronde, totdat de veldbom zou gesprongen zijn.
Na eene lange wijl wachtens richtten de soldaten zich weder op, en ik
hoorde zeggen, dat de wiek of lont der obits was uitgedoofd. Wij
naderden tot de plaats waar ze was gevallen; ik delfde ze met de handen
uit den grond.
Mijn hoogmoed over het bezit der obits was uitermate groot; met dezen
oorlogsbuit op den arm kwam ik bij de Hollandsche soldaten staan, en ik
hief het hoofd met zelfvoldoening in de hoogte, als moest men mij om
mijne stoutheid bewonderen. Weinig acht schenen de Hollanders op mij en
mijne obits te geven; zij stonden nu met geveld geweer achter de muren
der brandende hoeve, en loerden aandachtig in de verte op iets, dat hen
scheen te verschrikken.
Eensklaps hoorden wij de trom met snel geroffel achter een verwijderd
kreupelhout slaan, en onmiddellijk ontplooide zich in de verte eene
schaar mannen met blauwe kielen. Het waren de Belgen, die dezen voorpost
der Hollanders door een hevig geweervuur aanvielen.
De Hollandsche soldaten, te weinig in getal om tegenstand te bieden,
verlieten de hoeve in allerijl; het gezicht hunner vlucht trof ons met
schrik; mijn broeder en ik, die nog altijd de obits in den arm droeg,
wij liepen uit al onze kracht van de hoeve weg, en brachten in
Borgerhout het nieuws van der Belgen zegepraal.
Inderdaad, de Belgen waren in het gevecht te Berchem overwinnaars
g
|