.
Vier of vijf officieren, waaronder een kapitein met name Fichaux,
stonden er voor eenen lessenaar. Op mijne aanvraag liet men mij eene
dienstverbintenis voor _twee jaren_ teekenen, die men mij, vier maanden
later, in eene nieuwe voor _vijf jaren_ deed veranderen.
Mijn ouderdom was alsdan tusschen de zeventien en achttien jaren.
Ik kreeg een logement-biljet voor het huis van M. Van Erthorn, op de
Kleine Markt, waar slechts een knecht en eene dienstbode zich bevonden.
Hier vroeg ik pen en papier en begon aan mijnen vader eenen brief te
schrijven, waarin ik hem meldde, dat ik als _vrijwilliger onder de
Belgen_ voor twee jaren had geteekend; ik vroeg hem verontschuldiging,
indien deze beslissing hem mocht mishagen, en sprak oneindig veel van
vrijheid en van de plichten jegens het vaderland. Ik eindigde met een
teeder vaarwel, hem tevens aankondigende, dat ik des anderen daags, voor
den middag, met vele andere vrijwilligers naar de grenzen zou
vertrekken.
Na een rusteloozen nacht stond ik op met het krieken van den dag; ik
bezat een guldenstuk, dat mij door eenen der vluchtelingen ten onzen
huize was geschonken. Voor dit geld kocht ik van eenen _Belg_ eene oude
sabel zonder scheede en eene patroontasch zonder draagband. Dit laatste
kruistuig hing ik met een koord over den schouder; een dun lederen
riemken bevestigde de sabel aan mijne zijde.
Dus aangetakeld, wandelde ik de stad op en neer, met het hoofd in de
hoogte en het hart vol blijde fierheid. Belachelijk was alsdan zulke
uitrusting niet; er liepen er oneindig velen, die zelfs niet hadden dan
een groot mes of eene Hollandsche schako, om te toonen, dat zij in
dienst des vaderlands waren getreden.
Mijne hoedanigheid van wettig soldaat, welke niemand mij nu betwisten
kon, gaf mij een groot vertrouwen; en toen het tien uren sloeg, ging ik
op het Groen kerkhof zonder schroom in de rangen der vrijwilligers
staan, die evenals ik moesten worden ingelijfd in de nieuwe compagnien,
om eenige uren later naar de grenzen te vertrekken.
Terwijl men bezig was met het oproepen der namen, beving mij eensklaps
een hevige schrik; mijn vader wandelde in de verte over en weder op de
plaats, en keerde het hoofd naar alle zijden, ongetwijfeld om mij te
ontdekken. Ik zag aan de strengheid van zijnen blik en aan het plooien
zijner lippen, dat hij diep was verstoord.
Mij zoo klein makende als het mogelijk was, hoopte ik aan zijnen
zoekenden oogslag te ontsnappen, toen men onv
|