bij het terugwijken der
Hollanders met eenige grenadiers zijner compagnie door hunne slagorde
was geraakt, en onverwachts tegen de ruiters aanviel, die den
oppergeneraal des vijands, Prins van Saksen-Weimar, omringden. De
Belgische sergeant richtte reeds zijne bajonet tot den prins en meende
hem te doorsteken; doch de ruiters vielen in macht op hem aan: hij en
zijne gezellen werden neergesabeld. Men wilde den sergeant voorts
afmaken en dooden; de prins weerhield zijne mannen, nam den dapperen
Jacques onder zijne bescherming en deed hem achteruit van het slagveld
dragen.[5]
De veldslag duurde voort; ik, als eenvoudig strijder kon niet weten wat
er op eenige stappen van mij geschiedde; ik zag niets voor mij dan eene
onmeetbare wolk rook, die de slagorde des vijands afteekende; ik hoorde
niets dan de duizenden geweerschoten, die zich tot een aanhoudend geknal
vermengden, de ontzaglijke stem der kanonnen, die den IJzerberg onder
onze voeten deden sidderen, het gefluit der kogels, het gehuil der
ballen en bijwijlen ook het gekerm mijner broeders, die met afgerukte
leden of doorboorde ingewanden nedervielen en eenen pijnlijken
doodskreet slaakten of, stervend, nog den nationalen roep aanhieven:
"_Leve de Vrijheid! Leve Leopold!_"
Op dit oogenblik kreeg ons regiment bevel om zich langs de zijden des
vijands uit te spreiden en hem door een scherpschuttersvuur te
verontrusten.
Wij zakten den berg af, tusschen de stad Leuven en het slagveld; daar
werden wij volgens krijgsgebruik over eene lange uitgestrektheid gronds
verdeeld, derwijze, dat op elke vijf of zes stappen zich slechts een
paar mannen bevonden.
De grond was zeer bewogen en de velden nog met den oogst overdekt,
zoodat wij wel de Hollanders, onze vijanden, op de helling van den berg
zagen staan, maar echter onze eigene gezellen slechts gedeeltelijk
konden zien.
Ik bevond mij met eenen soldaat boven den boord van eenen hollen weg,
die wel tien voet diepte had; en, alhoewel wij zeer van den vijand
verwijderd waren, schoten wij onverpoosd op zijne rechterzijde.
Onderwijl hoorden wij, hoe op den berg het gedonder der kanonnen
aanhoudend boven de strijders galmde en hoe de strijd daar meer en meer
in hevigheid toenam.
Eensklaps klonk over de vlakte, waar wij ons bevonden, een akelige
waarschuwingskreet: "de ruiterij! _la cavalerie! la cavalerie!_" En
inderdaad, wij zagen eene wolk vijandelijke dragonders den berg
afzakken, om ons te komen bevechten.
Men
|