hij van zijnen stoel opstond en
twee- of driemaal rond de kamer stapte.
Eensklaps sprong hij op mij toe, greep mij de hand, schudde ze zeer
hevig en wees mij eenen stoel.
"Gij zijt een zonderlinge geest; er zijn veel goede dingen in u, doch
zij liggen nog in de war. Kon het slechts klaar in uw hoofd worden! Zit
neer: ik wil met u een ernstig onderhoud hebben."
"Zit neer!" herhaalde hij met ongeduld.
Zoohaast ik zijn bevel had gehoorzaamd, langde hij eene flesch en twee
glazen uit eenen koffer.
"Trek zulk afkeerig gezicht niet," morde hij.
"Meent gij, dat ik u weder van het groene vocht wil doen drinken? Neen,
ik bewaar dat sterke alsembitter om de koorts te genezen. Ziehier een
glas fijnen Madera-wijn. Neem aan! Drink, ik wil het!"
Er was niets aan te doen; ofschoon al zijne woorden en zijne
vriendelijkheid mij bitteren spot schenen, moest ik het glas tot den
bodem ledigen.
"Luister nu, fourier," sprak hij op zoeten, bedaarden toon. "Ik heb uwen
ouden vader beloofd, dat ik zou pogingen doen, om uwe inborst de
vastheid te geven, die haar ontbreekt. Uw hoofd is hard; ik beken, dat
het mij vele moeite heeft gekost. Gij hebt gemeend, dat ik boos tegen u
was, dat ik u haatte? Ik heb het u inderdaad doen gelooven, omdat het
noodig was tot mijn doel; maar gij hebt verstand genoeg om te begrijpen,
dat ik mij niet elken dag zoo bijzonder met u zou hebben bezig gehouden,
indien geen gevoel van geneigdheid of van achting, al ware het slechts
voor uwen vader, mij hadde aangedreven. Genoeg daarover. Indien ik mij
niet bedrieg,--wie kan het weten met een veranderlijken kerel als
gij?--indien ik mij niet bedrieg, is er nu sterkmoedigheid genoeg in
uwen boezem gegroeid, om u voortaan toe te laten, den last en de
wederwaardigheden van het krijgsleven zonder plooien te dragen, ja zelfs
om deze baan met geluk en tevredenheid te doorwandelen. Evenwel, geloof
mij, uwe inborst is gevaarlijk voor u zelven: zij kent geene maat.
Indien ik nu voortvoer met mijne pogingen om u uit uwe schadelijke
droomzucht los te rukken, zoudt gij u misschien te veel _man_ willen
toonen, gekheden begaan en u zelven ongelukkig maken. Dit zou uwen
ouden vader verdriet aandoen. Alzoo, ik zal mij voortaan jegens u
houden, alsof ik met een echt soldaat te doen had. Verrechtvaardig gij
van uwen kant dit vermoeden, en gij zult ondervinden, dat ik geen boos
mensch ben, gelijk gij het tot nu toe waarschijnlijk hebt gedacht. Uw
vader hoopt, dat gij eens
|