erwijl ik het
hoofd afkeerde om zijn slingerend zwaard te ontwijken, voelde ik, dat
een felle slag mij trof, en ik in eene diepte tuimelde, die voor mijne
geschokte inbeelding grondeloos scheen te zijn. Ik daalde en daalde,
alsof ik in de eeuwigheid wegzonk....
Met geweer en ransel was ik achterover in den hollen weg gestort en
bleef daar, door den val bedwelmd, een oogenblik roerloos op den rug
liggen; evenwel, het bewustzijn keerde onmiddellijk in mij terug. Ik
opende de oogen en zag verbaasd in het ronde; mijn blik ging ten hemel,
en ik dankte God, dat Hij mij zoo wonderbaar van eenen zekeren dood had
gered.
Boven mij hoorde ik nog twee pistoolschoten lossen. Ik meende de plaats
te ontloopen; doch mijn linkervoet, wanneer ik hem opheffen wilde,
ontrukte mij eenen schreeuw der pijn. Desniettegenstaande sukkelde ik
door den hollen weg voort in de richting der stad.
Toen ik den steenweg bereikte en op de plaats kwam, waar wij allereerst
stormenderhand den IJzerberg hadden beklommen, was de veldslag verloren
en het grootste gedeelte onzes legers in volle vlucht. Nog een of twee
regimenten, streden wijkend boven den berg.
De poort der stad Leuven, die op den Mechelschen steenweg uitziet,
spuwde als het ware kanonnen, karren en wagens bij honderden; de
voerlieden er van sloegen op de paarden met zweepen en sabels..... en
alles rolde als een verwarde stroom over de baan naar Mechelen.
Nevens mij stond een sergeant van mijn regiment, met name Lemaigre, die
nu kapitein is. Terwijl hij zich de haren van woede en razernij
uitrukte, zag hij in de verte eene batterij Belgische artillerie uit
Leuven komen aangerend, bestaande uit acht stukken van twaalf pond
ijzer. Geen ander overste dan een sergeant scheen over de batterij te
bevelen; en dewijl Lemaigre hem persoonlijk kende, hield hij hem staan
en bezwoer hem, dat hij toch de batterij tegen de zijde des vijands zou
stellen, om zoo onze beslissende nederlaag te vertragen en den aftocht
een ogenblik te dekken.
De sergeant des kanonniers,--mijn vriend Lemaigre noemde hem
Mathieu,--volgde den raad en brandde al zijne stukken los; eene wolk
schroot drong in de rangen des vijands, en er deed zich werkelijk eene
aarzeling in zijnen aanval op de laatste dapperen onzes legers bemerken.
Ik verliet deze plaats en sleepte mijnen voet met onbeschrijfelijke pijn
achterna, tot op eenigen afstand, waar ik over eene groote afspanning,
tegen eenen boom der baan mij nederzette.
O
|