nkbeelden van oorlogsroem ontstonden immer opnieuw in mijn
hooid. Ik was eenen gansenen dag _man_ geweest; die herinnering was te
verleidend om mij niet onweerstaanbaar tot zich terug te lokken.
Dienzelfden dag nog zeide ik aan mijnen vader, dat ik soldaat wilde
worden, om voor de vrijheid van mijn vaderland te strijden; hij poogde
mij te doen begrijpen, dat ik nog te jong was; doch ik hield mijn
voornemen staande. Waarschijnlijk geloofde hij aan mijne beslissing
niet; want hij verliet mij met eenen glimlach van schertsenden twijfel,
die alleen genoegzaam was om mij te ontmoedigen en mijne krijgsdroomen
in rook te doen vergaan.
Vier dagen nog bleef ik besluiteloos ronddwalen, met nijd en begeerte de
_Belgen_ aanziende, die door ons voorgeborcht trokken, om zich naar de
Hollandsche grenzen te begeven. Mij was geboodschapt geworden, dat ik
ten huize van den heer Delin komen moest, om er mede te helpen tot het
schikken der school, die tijdens het _bombardement_ gansch het onderste
boven was geraakt.
Zoohaast ik de poort mijner schole zag, ontstond er eene opbruising in
mijn bloed;--daar binnen was mijne gevangenis.....en ik hoorde het woord
_vrijheid_ in tooverende galmen uit al de straten der stad mij
tegenklinken!
Het was laat in den namiddag, toen ik, half dwaas in het hooid, de
schole verliet en vol gepeinzen naar het Groen kerkhof en naar de Groote
Markt dwaalde, in de hoop van er Belgen te zien.
Op de laatstgenoemde plaats bemerkte ik een huis, voor welks venster in
groote letteren stond geschreven: _Bureau d'engagement._
Een gansch uur bleef ik, met den blik op dit huis gevestigd, roerloos
staan. Eene onbeschrijfelijke ontsteltenis had mij aangegrepen; mijn
boezem hijgde, mijn hart klopte onstuimig, mijne wangen gloeiden. Er
werd in mijn binnenste een koortsige strijd geleverd: ik kon soldaat
worden en aldus het onbetwistbaar recht aanwinnen om als man de wapenen
voor de vrijheid te voeren;--maar mijn vader, zou hij wel toestemmen in
deze daad?... Ik zag hem in den geest voor mij staan; zijn strenge blik
ontnam mij allen moed; zijn ontzaglijk woord deed mij beven.... Dan weder
herinnerde ik mij al de wonden, door schaamte in het hart geslagen, en
ik overwoog met angst, dat mijne schole weder ging geopend worden. Mijne
ziel murmelde van vrijheid, mijn geest droomde van roem en van groote
daden. Onder de toovermacht van zulke aandoening, bezweek eindelijk
mijne vrees, en ik trad sidderend het bureel binnen
|