langzaam naar
mijns vaders woning, die ik gansch met gevluchte lieden vond opgevuld.
In al de kamers lag het beddegoed tusschen busselen stroo uitgespreid.
Wel dertig stedelingen zouden ten onzent eene schuilplaats en herberge
vinden.
Zoo was het in alle huizen, stallen en schuren rondom Antwerpen; de
dorpen, tot op vijf uren afstands, krielden van Antwerpsche
huisgezinnen.
Ik kreeg van mijnen vader eene harde berisping, omdat ik zoo lang
uitgebleven was; doch wanneer ik in tegenwoordigheid der vreemde gasten
vertelde, wat ik had gedaan en gezien, dan verkalmde mijns vaders
gramschap, en hij vond het braaf, dat ik zooveel onverschrokkenheid had
getoond.
Het bombardement was denzelfden nacht nog opgeschorst geworden, ten
gevolge van eenen wapenstilstand, waarvan baron Chasse zelf de
voorwaarden had bepaald. Deze liepen echter meest daarop uit, dat het
kasteel, de schepen en de forten, benevens het Vlaamsche Hoofd over de
Schelde in het rustig en onverstoord bezit der Hollanders zouden worden
gelaten, zoolang het wapenbestand door geene der beide partijen zou
worden opgezegd.
Des anderen daags was ik uiterst treurig. Mij vloeiden allerlei
zonderlinge gepeinzen door het hoofd; ik mijmerde van schitterende
wapenfeiten en van oorlogsroem: soms zag ik mij zelven in
tegenwoordigheid des vijands op het oogenblik van den aanval; ik hief
het zwaard in de hoogte, en mij vooruitwerpende, riep ik al mijne
makkers tot heldenmoed op. Dank aan mijne welsprekendheid, werd de
vijand geslagen, en iedereen in het Belgisch leger bewonderde den
zwakken jongen, die zooveel manhaftigheid had getoond.
Na zulken droom kwam de onttoovering. De held herinnerde zich, dat hij
gisteren nog zijn geweer zonder tegenspraak zich had laten ontnemen, en
dat men hem spottend had gezegd: "Ga naar uwe moeder, manneken!"
Dan overwoog ik zeer ernstig, dat de waarde van den mensch niet zelden
afhangt van het tijdstip zijner geboorte; want indien ik tien jaren
vroeger ter wereld ware gekomen, niemand zou mij nu de hoedanigheid van
_man_ betwist hebben, en ik hadde kunnen beproeven, of er waarlijk eene
heldenziel in mijnen boezem leefde. Het einde dezer gepeinzen was, dat
ik voor eenen spiegel mij van hoofd tot voeten beschouwde, en mijn
gelaat zoo streng als mogelijk plooide. Ik erkende zelf dat er nog veel
_kind_ in mijne uiterlijke gedaante stak; en van spijt ten gronde
trappelend, betreurde ik het ongeluk van zoo klein te zijn.
Evenwel, de de
|