trommeld; onze
brandwachten beweerden, dat eene talrijke afdeeling Hollandsche lanciers
op den steenweg naar Diest zich vertoonde. Dewijl de hoogte, waarop wij
ons bevonden, nevens voormelden weg voortloopt en hem diensvolgens
beheerscht, zouden wij de vijandelijke ruiterij pogen te bereiken en ze
van boven de heuvelen met voordeel aanvallen. Dit ten minste werd er
onder ons verteld, toen wij reeds het bivak hadden verlaten.
Uren lang gingen wij met verhaaste stappen, zonder iets te vernemen. De
zon stond te branden aan den diep blauwen hemel; het was
onbeschrijfelijk heet; en dewijl wij, zonder eene baan te volgen, dwars
door havervelden en aardappelloof onzen marsch rusteloos voortzetten,
waren wij eindelijk door hitte en dorst tot zooverre uitgeput, dat
sommige mannen zich ten gronde lieten vallen en weigerden op te staan.
Wanneer het geviel, dat wij in eenen hollen weg traden, zooals er in die
landstreek vele zijn, legden gansche gelederen, ondanks den wil der
officieren, zich met den mond tegen de vochtige wanden der baan, waaruit
een ijzerachtig water sijperde, en zoo zogen wij uit de aarde eenig
vocht op, om onzen verterenden dorst te koelen. Velen onzer zaaiden
hunne kleedingstukken langs de baan, bovenal de kapotten, om het gewicht
van hunnen ransel te verminderen.
Omtrent den middag, toen wij buiten adem en schier versmacht van dorst,
gevoelloos en met hangend hoofd voortstapten, beklommen wij eenen
heuvel, waarboven een molen en een huis stonden. Zoohaast hadden wij den
top des heuvels niet bereikt, of een bataljon van het 9^{de} regiment,
dat ons vergezelde, liep in wanorde uiteen naar een bornput, welke met
zijne hooge wip nevens het huis zich vertoonde. Een aantal onzer jagers,
dit ziende, stormden insgelijks uit hunne rangen om, ware het mogelijk,
eene teug water te bekomen.
Rondom den bornput werd er een waar gevecht geleverd: men sleurde, men
stiet, men stompte, men wondde elkander, om omtrent den emmer te
geraken. Velen, die geen ander middel zagen om hunnen dorst te lesschen,
staken hun brandend hoofd in den emmer en dronken zoo het ijskoude
water, totdat men ze er van wegrukte. De dokters en vele oversten baden
en smeekten de mannen, dat zij zich toch niet aldus aan eenen zekeren
dood zouden blootstellen; zij dreigden en sloegen met hunne degens, het
hielp niets: wij waren als razend van dorst.
Onderwijl was er een wolk andere mannen op den grooten wijngaard
gevallen, die zijne groene ranken
|