rederik het hoofd te bieden.
Na een hevig gevecht, dat drie dagen zonder verpoozing duurde, werden de
Hollandsche troepen tot den aftocht gedwongen, en begaven zich naar
Antwerpen, waar het sterk kasteel, onder bevel van den ouden krijgsheld
baron Chasse, hun een vast steunpunt aanbood. Zij werden op de hielen
gevolgd door de vrijwilligers van Brussel, en moesten na verschillige
gevechten bij Duffel, Lier en Waelhem hunnen aftocht nog bespoedigen.
Antwerpen had nog geen deel aan den opstand genomen, ofschoon de
gemoederen er hevig aan het gisten waren geraakt. Het gesticht, waar ik
het ambt van ondermeester vervulde, was, evenals alle andere scholen
gesloten; ik bevond mij te Borgerhout in de woning mijns vaders, elken
dag van 's morgens tot 's avonds rondloopend om de geruchten der straat
op te vatten, en hijgend naar de beloofde vrijheid, zonder echter te
beseffen, hoe zij iets tot verandering van mijnen bijzonderen toestand
kon bijdragen.
Op eenen morgen was ik met mijnen broeder in het veld, toen wij
eensklaps uit de verte het doffe gedonder van kanonnen hoorden. Een gil
van blijdschap ontsnaptg ons, terwijl wij in geestdrift uitriepen:
"De Belgen! Daar zijn de Belgen!"
En zonder te weten wat wij deden, liepen wij uit al onze macht in de
richting der gemeente Berchem, van waar het gedommel des geschuts scheen
te komen. Nauwelijks waren wij de brug der Herenthalsche vaart
overgeraakt, of wij zagen niet verre van ons, achter het geboomte, de
rookwolken van eenen grooten brand in de hoogte stijgen. Een oude man,
eene vrouw, en een jong meisje liepen ons kermend voorbij; zij hielden
elk eene koe bij een zeel en dreven de dieren, onder droevig misbaar,
met geweld vooruit. Zoozeer moest hen de schrik getroffen hebben, dat
zij op eene ondiepe plaats der vaart in het water sprongen en hun vee op
den anderen boord brachten, waarna zij even gejaagd in de richting van
Borgerhout wegvloden.
Dit vertoog had eene wijl onze aandacht gevestigd gehouden; doch
zoohaast het verdwenen was, begaven wij ons weder op weg en naderden
eindelijk den brand.
Het was op Zurenborg, tusschen Borgerhout en Berchem; er stond eene
groote hoeve in volle vlam. De obitsen of veldbommen der Belgen hadden
den brand veroorzaakt. Reeds was de stal ten gronde vernield; een
twaalftal half verkoolde lijken van koeien lagen er tusschen de
smeulende puinen van het strooien dak.
Wij vonden eenige Hollandsche soldaten bezig met uit de rompen van
|