onder mijne oogen
wemelen.... Ik hoorde den nachtegaal zijne liefelijke tonen gorgelen,
het morgenlied van mindere zangers door de ruimte galmen, het gesnor der
werkzame honigbij aan mijne ooren dommelen... Alles, alles rond mij zong
en juichte van levensblijheid, onder eenen blauwen hemel, zoo breed als
mijne gansche wereld en zoo onpeilbaar diep als de oneindigheid zelve!
"Dit aangrijpend schouwspel, de stilte die mij omringde, de eenzaamheid
waarin ik leefde, deden eenen machtigen indruk op mijnen geest; en nu
werd ik in de volle beteekenis des woords een droomer. Ik sleet mijn
leven in eene altijddurende mijmerij, en er ontstond tusschen mij en de
schepsels, die rond mij groeiden en leefden, een soort van onuitlegbare
samenneiging als waren planten en dieren voor mij gezellen en vrienden
geweest, die bewustheid hadden van mijne tegenwoordigheid en van mijne
liefde.....
"Bij zulke beschouwingen zag ik meer in de natuur dan zij werkelijk
bevat, en zij kreeg voor mij, boven hare ware schoonheid nog al de
pracht, haar door eene geestdriftige verbeelding bijgezet. Een gevoel
van eerbiedige bewondering voor het werk des Scheppers groeide in mij,
en niet zelden hief ik den ontstelden blik in de hoogte, om dankbaar op
tezien tot Hem, die alles heeft gemaakt."
Men herkent aan deze woorden des schrijvers de bron, waaraan hij heeft
geput tot het opstellen van het schoone werk _Eenige bladzijden uit het
boek der natuur_. Het is inderdaad gedurende zijn verblijf in de kluis
_ten Groenen Hoek_, dat Conscience den grijsaard heeft ontmoet, wiens
zoet en indrukwekkend beeld zijn gansche werk beheerscht en, met de
poezie der verbeelding, het tevens de bekoorlijkheid der waarheid
bijzet.
Hendrik leefde te midden dezer indrukken tot op zijn veertiende jaar.
Op dit tijdstip werd de toestand van het huisgezin door eene gewichtige
gebeurtenis veranderd. Vader Conscience werd zijne lange eenzaamheid
moede, ging een tweede huwelijk aan, ofschoon hij reeds zijn zeven en
veertigste jaar had bereikt, verkocht de Muis _ten Groenen Hoek_, en
ging zich metterwoon te Borgerhout, eene gemeente bij Antwerpen,
vestigen. Zijne nieuwe echtgenoote was eene jonge vrouw van vijf en
twintig jaar, goed en eenvoudig van harte, en die, volgens wat
Conscience zegt, voorzag, dat God haar kinderen zou verleenen. Haar
vooruitzicht verwezenlijkte zich inderdaad: haar werden beurtelings
negen kinderen geschonken. Bij den spoedigen aangroei des huisgezins
|