punt van
intellektualisme; en zij was trotsch op haar vijf "beren," (waartoe
Rousseau behoorde) zooals zij haar letterkundig-wijsgeerige vrienden te
noemen plag. Maar ondanks al die maniertjes en zwakheden had zij een
warm-liefhebbend hart; voor haar minnaars, haar vrienden en haar
kinderen had zij veel over. Zij schreef graag en schreef goed, levendig
en pittig.[30] Ook zij leed aan de ziekte van den tijd, de ennui, de
vreeselijke levens-leegte, en om de leege uren te vullen, had zij
behoefte aan interessante, superieure persoonlijkheden om zich heen die
haar bewonderden. Het geld demoraliseerde ook haar, maakte haar grillig
en veeleischend: zij vond dat haar vrienden klaar moesten staan haar te
komen bezighouden, wanneer zij het verlangde. Het grillig lot deed deze
veeleischende vrouw gedurende lange jaren hangen aan een egoiste
berekenende natuur, die haar van zijn tijd en zijn persoonlijkheid net
gaf wat hem paste en niets meer.
Rousseau had Mme d'Epinay leeren kennen in 1747. Dien herfst, dien hij
doorbracht op het kasteel Chenonceaux, waren zij veel samen geweest, ook
was zij opgetreden in het blijspelletje, dat hij daar voor 't vrolijk
gezelschap had geschreven. Liefde was er niet tusschen hen, wel innige
sentimenteele vriendschap. Francueil was toen haar minnaar, en zoowel
hij als zij plachten Jean Jacques in hun vertrouwen te nemen. Hij
luisterde met sympathie, maar toen zij hem voor postillon d'amour wilden
gebruiken, was hij zoo verstandig om te weigeren. Hij placht aan de
wereldsche jonge vrouwtjes die op het kasteel logeerden de lotgevallen
van zijn jeugd en de ongelukken van zijn later leven te vertellen, een
beetje romantisch-opgesmukt voor de gelegenheid. Hij vertelde goed en
met warmte, en zijn verhalen maakten grooten indruk op zijn
hoorderessen. Mme d'Epinay voelde zich sterk tot den jongen
dichter-musicus aangetrokken in die dagen en schreef aan haar minnaar:
"ge kunt u niet voorstellen, hoe zoet het verkeer met hem voor mij
is.... Mijn ziel is nog verteederd door de eenvoudige en toch
eigendommelijke manier, waarop hij zijn ongelukken vertelt."
Sedert de dagen van Chenonceaux waren Mme d'Epinay en Rousseau altijd
vrienden gebleven. Haar verhouding met Francueil was tot een eind
gekomen en na een tusschen-pooze nam zij een anderen minnaar: Grimm, de
man die in Rousseau's voorstelling (en waarschijnlijk vergiste hij zich
maar ten deele) de booze geest is geweest die vele zijner oude vrienden
van h
|