zich, naar 't fabeltje luidt, op z'n
sterfbed wat al te gemakkelyk van de zaak af, door op de vraag wie hem
opvolgen zou, heel naif te antwoorden: de waardigste!
Dit zou gewis voor alle belangen het beste zyn, en wie zich tegen
zoo'n diepzinnige uitspraak verzet, verdient niet door den waardigste
geregeerd te worden.
Maar ... wie _is_ de waardigste? Dat is de vraag. Ik stem voor _ik_.
Gy voor _gy_. Hy voor _hy_. Altemaal ikheden. De heele natie bestaat
op eenmaal uit waardigsten.
Dit eenmaal aangenomen, zou er moeten worden uitgemaakt, wie onder al
die waardigsten de allerwaardigste is? En daarop volgt weer 'n gelyke
stryd, waarin natuurlyk zelfkennis en bescheidenheid de gewone
treurige rol spelen.
Van stryden moe, is men bedacht op vergelyk. By-gebrek aan middelen om
uittemaken wie van al die allerwaardigsten de meest-allerwaardigste
is, wordt er voorgesteld dezen of genen _daarvoor te houden_. Wien?
Den sterksten arm. Den besten schutter. Den snelsten looper. Den
langsten. Een dwerg. Den diksten. Een skelet. Den ryksten. Een
bedelmonnik. Een man, den oudsten. Een vrouw, de schoonste. Een kind,
het onnoozelste, Een waarzegger. Een profeet. Een derwisj. Een fakir.
Iemand die raadsels oplost. Een ruiter wiens paard na 'n bepaald
oogenblik 't eerst hinnikt ...
Nieuwe stryd!
"_Myn_ fakir is haveloozer dan de uwe."
"_Myn_ skelet rammelt uitstekend."
"Zie _myn_ kandidaat eens, hy loopt de zon voorby."
"Gekheid! Ik stel u hier iemand tot koning voor, die twee etmalen
achtereen redevoeren kan, zonder neussnuiten of kuchen ... hy spreekt
over al wat je wilt."
"Alles verkeerd! We moeten 'n koning hebben die tooveren kan, dat is
't ware."
"Ziehier 'n man die wel is met God, en dus baasspeelt over de
elementen. Als we hem op den troon zetten, zal 't altyd mooi
weer zyn."
Enz. Enz. Neen, nog niet: _enz_. Eerst volge hier de parabel over
koning KRATES in de _Minnebrieven_, waarnaar ik verwys.
Hoe nu ook de stryd eindigde, steeds blyft het waar dat het Volk-zelf
altyd beginnen moest met 'n daad van souvereiniteit, al bestond dan
ook deze handeling in 't _eens-vooral afstaan van gezag_. De
aanhangers van het _droit divin_ vergeten gewoonlyk dat het goddelyk
recht zich nooit zou gehandhaafd hebben zonder den eerbied der
_meerderheid_ voor dat recht, en de voorstanders van stemmen-tellen
zien voorby dat hun methode letterlyk dezelfde is als die waardoor het
_droit divin_ in de wereld werd gebracht. De s
|