te demonstreeren, een uit Verwey en een
uit Henriette Roland Holst. Met de kleinere zijde van beider
dichterschap toont onze dichter wel eenige verwantschap, en--die
ingetogenheid en eenvoud, waarnaar hij streeft, zijn bij de
laatstgenoemde volmaakt en overtreffen ver de zijne.
[p.23] Verwey's In Memoriam Patris. (Het vers is te lang, om het hier
in zijn geheel te citeeren en ofschoon het ongetwijfeld een ernstige
schennis is, er een deel uit te lichten, moet dit nu wel. Vergenoege ik
mij dus met het schoone slot.)
Daar zijn bloemen, mijn bloemen van zang:
Zij spreiden een licht om zijn hoofd,
Een schijnsel om lokken en wang,
Dat nooit zal worden gedoofd--
Goeden en grooten begraaft men zoo:
Zij zijn licht in hun sarkophagen,
Met een schijnsel van zangen en klagen
Om het hoofd.
Ziet ge: vooral die door mij gecursiveerde regels vormen zulk een
gulden zoom van schoonheid om den donkeren nevel der herdenking.
Henriette van der Schalk. (Uit: Het Gelukzalig Leven van den Vrome).
Want zijn hart leeft rustig niet onbewogen
verheven boven 't armelijk bestaan
van wie macht'loos te worden aangedaan
voor verwinning aanzien hun onvermogen
harten te voelen gespannen als bogen
onder des levens geweldige aan-
rakingen en hun dorheid een weerstaan
noemen der zon waar zij als kracht op bogen.
Maar 't zijne staat, te midden van de dingen
niet als een rif, waartegen baren breken
maar als een meer, dat berg van vlakte scheidt,
de onstuimige wat'ren die 't binnen-dringen
herrijzen uit die klare en diepe streken
als effene stroomen vol statigheid.
Ziet ge: deze door mij gecursiveerde terzinen, die zijn die gulden zoom
van schoonheid, om het zwaar gewolkte der contemplatieve gedachte.
[p.24] Welnu, ik kan slechts herhalen: zulk metaforisch schoon wordt in
het werk van onzen dichter gemist.
Maar den Cyrano wenscht gij te aanschouwen, den man, die spottend en
dichtend om zijn leven vecht; ge wenscht nu die heel vrije, die zeer
koninklijke ziel te zien, die hare lenigheid en vrijheid nooit
verliest; die te midden van den strijd, van de diepste vertwijfeling,
van de felste opstandigheid, blijft naar de schoonheid tasten en:
haar grijpt.... Maar laast ge dan nog immer, in die onvolprezen
vertaling van Boutens, Omar Kayyam's Kwatrijnen niet? Scharten's
opstel bracht mij ertoe, U nog niet? Dan zaagt ge ook niet den oneindig
die
|