chting kolen mat, toonde Soetkin hem een
grooten vogel, die in de lucht boven het duivenhok zweefde.
Klaas nam zijn handboog en sprak:
--De duivel redde Zijne Sperwerachtigheid!
Toen hij den pijl in den boog had gestoken, hield hij zich in de
lochting, alwaar hij al de bewegingen van den vogel met de oogen
volgde om hem niet te missen. Het was valavond. Klaas kon enkel een
zwarte stip onderscheiden. Hij schoot den pijl af en zag een ooievaar
in de lochting vallen.
Klaas was er droef om, maar Soetkin nog meer, en zij riep:
--Nu hebt gij den vogel Gods gedood!
Zij nam toen den ooievaar en zag dat hij maar aan den vleugel gewond
was; zij ging ongel halen en sprak, terwijl ze zijne wonde vermaakte:
--Ooievaar lief, 't is niet behendig voor u, die geerne gezien wordt,
van in de lucht te zweven als een steekvogel, die gehaat wordt. Aldus
treffen de pijlen des volks soms den verkeerden man. Hebt gij zeer aan
uwen vleugel, arme ooievaar, dat gij mij zoo gewillig laat begaan? Hoe
weet gij dat onze handen handen van vrienden zijn?
Als de ooievaar genezen was, kreeg hij alles te eten wat hem lustte;
doch liefst at hij de visch, die Klaas voor hem in de vaart ging
vangen. En telkens dat de vogel Gods hem zag komen, opende hij gretig
den bek.
Hij volgde Klaas als een hondje, maar liefst bleef hij in de keuken,
alwaar hij zijne maag warmde en met den snavel op Soetkin sloeg,
terwijl zij het noenmaal bereidde, als om heur te vragen:
--Is er niets bij voor mij?
En 't was aardig dien ernstigen geluksbode op zijne lange pooten de
hut te zien rondloopen.
LI.
Maar de slechte dagen waren teruggekomen: droevig wrocht Klaas alleen
op zijn akker, want er was geen werk voor hen beiden. Soetkin bleef in
de stulp en bereidde op allerhande manieren de boonen, hun dagelijksch
maal, om Klaas' eetlust te streelen. En zij zong en zij lachte, opdat
hij heure droefheid niet merken zou. De ooievaar stond bij heur,
op een poot en met den bek in de pluimen.
Een man te peerd hield voor hunne woning stil; hij was heel in 't
zwart gekleed en had een mager en droevig gezicht.
--Is hier iemand thuis? vroeg hij.
--God zegene Uwe Droefgeestigheid, antwoordde Soetkin; ben ik dan
een schimme, dat gij mij vraagt of iemand thuis is?
--Waar is uw vader? vroeg de ruiter.
--Als mijn vader den naam draagt van Klaas, is hij ginder, antwoordde
Soetkin, en bezig met koren te zaaien.
De ruiter ging weg, en Soetkin toog ook he
|