en naar de
stoffige wegen, of ze soms heuren vriend Uilenspiegel niet ontwaarde.
Eens dat Uilenspiegel te Hamburg op de jaarmarkt was, zag hij
overal kooplieden, en onder hen, eenige oude joden, woekeraars en
schacheraars.
Uilenspiegel, die ook wilde koopmanschap drijven, raapte eenige
peerdevijgen op en droeg ze mee naar huis, 't is te zeggen naar een
hoek van den vestingmuur. Daar liet hij ze drogen. Vervolgens kocht
hij roode en groene zijde, van dewelke hij zakjes maakte; daarin
stak hij de peerdevijgen, en hij bond de zakjes toe met een lint,
alsof er muskus in stak.
Vervolgens maakte hij een houten bakje, hetwelk hij met een oude koord
om zijn hals hing, en hij kwam op de markt met het bakje vol roode
en groene zakjes, 's Avonds stelde hij een keersken midden tusschen
de zakjes, om ze te verlichten.
Als men hem kwam vragen wat hij verkocht, antwoordde hij op
geheimzinnigen toon:
--Ik zal het u zeggen, maar spreek niet te luide.
--Wat is het dan? vroegen de klanten.
--Het zijn, antwoordde Uilenspiegel, profetische zaadkorrels, die
recht van Arabie naar Vlaanderen kwamen; zij zijn met groote kunste
gereedgemaakt door meester Abdul-Medil, afstammeling van den grooten
Mahomed.
De klanten zeiden tot elkander:
't Is een Turk.
Anderen spraken:
--Maar neen, 't is een pelgrim, die uit Vlaanderen komt; hoort gij
't niet aan zijne tale?
En armoedige, in lompen gehulde liefhebbers spraken:
--Geef ons eenige profetische zaadkorrels.
--Als gij guldens zult hebben om te betalen, antwoordde Uilenspiegel.
En de armoedige, in lompen gehulde liefhebbers gingen beteuterd henen,
zeggende:
--Alles is toch voor de rijken hier op de wereld!
Maar weldra werd op de markt het gerucht verspreid, dat daar een
Vlaming was met profetische zaadkorrels.
--Ja, zeiden de poorters tot elkander, ze zijn te Jeruzalem op het graf
van Jezus Christus gewijd, maar men zegt dat hij ze niet wil verkoopen.
En de poorters kwamen bij Uilenspiegel en vroegen hem van zijne
zaadkorrels.
Maar Uilenspiegel, die groote winsten wilde opstrijken, antwoordde dat
zij niet rijp genoeg waren, en hij hield het oog op twee rijke joden,
die langs de markt slenterden.
--Ik zou wel eens willen weten, sprak een der poorters, wat er geworden
zal van mijn schip, dat op zee is.
--Het zal ten hemel varen, als de baren hoog genoeg rijzen, antwoordde
Uilenspiegel.
Een ander liet hem zijn dochter zien, een blozende, poezele meid
|