FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   77   78   79   80   81   82   83   84   85   86   87   88   89   90   91   92   93   94   95   96   97   98   99   100   101  
102   103   104   105   106   107   108   109   110   111   112   113   114   115   116   117   118   119   120   121   122   123   124   125   126   >>   >|  
mijne verachting uitgedrukt; gaat ge mij nu slaan omdat ik gehoorzaam was? --Ik heb kennep gezeid en niet zennep, riep Jan van Zuursmoel. --Baas, ge hebt zennep gezeid en niet kennep, antwoordde Uilenspiegel. Nog langen tijd twistten zij aldus voort, Uilenspiegel op nederigen toon, Jan van Zuursmoel met een woedend geschreeuw, waarin hij de woorden hennep, zennep, kemp-zemp, zemp-kemp ondereen mengde als een verwarde streng zijde. En de gasten lachten als duivels, die zich goed doen aan preekheerenribben en kettermeestersnieren. Maar Uilenspiegel moest de deur uit. XLVIII. Nele was nog zeer bedroefd voor heur zelve en voor heure uitzinnige moeder. Als Uilenspiegel zich bij een kleermaker verhuurde, zei deze tot hem: --Als gij naait, naai dicht aaneen, dat ik de steken niet zie. Uilenspiegel ging zich onder eene tonne zetten en begon daar te naaien. --Wat is dat nu? riep de kleermaker. --Ik ben in de ton gekropen om te naaien, dan kunt gij immers de steken niet zien? antwoordde Uilenspiegel. --Kom, sprak de kleermaker, zet u hier neer op de tafel, en stik uwe steken dicht bij elkander, en maak het kleed als deze wolf.--Wolf was de naam van een boerenwambuis. Uilenspiegel nam het wambuis, sneed het aan stukken, naaide het aaneen, zooveel als hij kon in de gedaante van een wolf. Toen de kleermaker dat zag, riep hij uit: --Wat duivel? maakt gij daar? --Een wolf, antwoordde Uilenspiegel. --Leelijke spotter, sprak de kleermaker, ik had u gezegd van een wolf te maken, 't is waar, maar gij weet toch wel, dat een wolf een boerenwambuis is. Eenigen tijd naderhand zegde hij hem: --Jongen, gooi nog eens gauw de mouwen aan dien bovenkerel daar, eer gij slapen gaat. Uilenspiegel hing den bovenkerel aan eenen nagel en bracht heel den nacht door met de mouwen naar het kleedingstuk te werpen. Op het leven dat hij maakte, kwam de kleermaker kijken. --Deugniet, sprak hij, welke kwade poets zijt gij mij nu aan 't bakken? --Gij heet dat een kwade poets? antwoordde Uilenspiegel. Bezie die mouwen, heel den nacht gooi ik ze naar den bovenkerel, en ze blijven er nog niet op. --Dat spreekt van zelf, zei de kleermaker, daarom gooi ik u op straat, misschien blijft gij er op. XLIX. Als Katelijne bij een of anderen braven gebuur was, die op heur wilde letten, ging Nele verre, verre alleen, zelfs tot Antwerpen, langsheen de Schelde of elders, turend naar de wiegelende schuitjes
PREV.   NEXT  
|<   77   78   79   80   81   82   83   84   85   86   87   88   89   90   91   92   93   94   95   96   97   98   99   100   101  
102   103   104   105   106   107   108   109   110   111   112   113   114   115   116   117   118   119   120   121   122   123   124   125   126   >>   >|  



Top keywords:

Uilenspiegel

 

kleermaker

 

antwoordde

 

bovenkerel

 

zennep

 

mouwen

 

steken

 

boerenwambuis

 
aaneen
 

naaien


Zuursmoel

 

kennep

 

gezeid

 

Jongen

 

Antwerpen

 

elders

 

Schelde

 
langsheen
 

Leelijke

 

spotter


schuitjes
 

duivel

 

gezegd

 

Eenigen

 

wiegelende

 

turend

 

naderhand

 

spreekt

 

gedaante

 

maakte


werpen

 

kijken

 

Deugniet

 
bakken
 

blijven

 
kleedingstuk
 

daarom

 

bracht

 

letten

 

alleen


gebuur

 
braven
 
blijft
 
misschien
 

straat

 

anderen

 
Katelijne
 

slapen

 

streng

 

gasten