e papier er uit, ontvouwde dit en las:
"Beminde nonkels en tante,
"Gij schrijft mij in Fransch en ik wil antwoord
"in Vlaamsch om te bewijs dat ik de
"Vlaamsch niet heb vergeet. Wat spijt mij dat
"tante Zeunia is zoo ziek maar zij naar mij
"verlangt en ik zal kom, overmorgen 4 Mei
"met de train die om zes uur in de station van
"u aankom. Ik zal herken nonkel Constant nog
"wel heel goed en hoop u te vind in goed
"gezonteit.
"UW bemint nichtje
LEONTINE."
--Wel-e-wel! 't Es curieus! 't es curieus! Ze kent toch woarlijk nog
'n beetse Vlaamsch," glimlachte Belzemien, den blik strak op het
eigenaardig briefje. Maar Cordula spotlachte smalend om dat
onbeholpen geschrijf, en ook Coben schudde even, ietwat minachtend,
het hoofd. Alleen Standje was echt bekoord. Hij kwam met stralende
oogen naast Belzemien geschoven, en eensklaps riep hij uit,
terwijl hij snuffelend zijn neus over het briefje boog:
--O! en fijn dat 't riekt! Riekt toch ne kier! 't Es percies lijk van
die goeje ziepe!"
Belzemien drukte 't papier tegen zijn scherpen neus.
--'t Es woar, 't es woar, glimlachte hij: percies van die fijne,
goeriekende ziepe."
Ook Coben wilde 't even ruiken en stak, met een zenuwachtige trilling
zijn rooden, krommen neus naar 't briefje toe. Maar toen ze
't insgelijks Cordula trachtten te doen ruiken, trok deze zich met
een gebaar van walg en afkeer achteruit, woedend-uitvarend:
--O, gie drei ouwe loeders woar da ge stoat! Zij-je nie beschoamd?
Mient-e da g' hier in 'n slecht huis zijt dan! En da z' oppast, die
P'rijsche kerte, as z' hier mee riekend goed in huis durft komen.
'K zal 't in de beke smijten!"
De broers hielden zich stil, doodstil, durfden nauwelijks een leuken
oogslag met elkander wisselen. Cordula kon nog eens gevaarlijk
worden in haar onweersbuien.
Den volgenden ochtend, al heel vroeg, sloop Standje naar de stallen
en riep, met een stillen wenk, Pierken, het koewachtertje, bij zich:
--He, Pierken, help mij ne kier den "tieprie" uit de "loeze"
trekken."
Pierken, die met emmers rondzeulde, liet zijn werk staan en volgde
Standje in de "loeze". Daar stond, achter wagens en karren, onder
een grauw-linnen dekzeil verborgen, de ouderwetsche tilbury.
--Help mij iest die woagen wa noar veuren douwen," zei Standje.
Standje trok en Pierken duwde en de wagen rolde wat vooruit, in een
zwaar hossebossen van zijn wielen. Baron, de oude waak-en-karn-hond,
die naast de "loeze" lag, begon even sehor te b
|