en ging daar in Parijs veel met
Vlamingen om. Het sprak dan ook van zelf dat het meisje hare taal
nog zou kennen.
Ja, ja, dat was wel zeer waarschijnlijk, meende ook Belzemien; maar
toch: negen jaar, dat was lang, Leontientje was ondertusschen een
groote juffer geworden, die misschien nu en dan nog wel eens
Vlaamsch sprak, maar zeker nooit anders meer dan Fransch las; en
aangezien hijzelf toch goed genoeg zijn Fransch kende om een brief
in die taal op te stellen, zou het dan niet beter zijn, he?... hoe
dachten zij er over...? den brief ook in het Fransch te schrijven?
Hij glimlachte hen even met zijn dunne lipjes en zijn fijne oogjes
aan; en zonder notitie te nemen van Cordula's nurksch gebrom en
Coben's zenuwachtig gestotter, wisselde hij een blik met Standje,
die goedkeurend-knikkend met hem instemde, en begon:
"Ma chere niece Leontine.
"J'ai l'honeur de vous informe que...
Hij aarzelde even, hoe of hij wel oude-tante in het Fransch moest
vertalen; maar voelend dat de anderen op zijn vingers keken en hij
zijn prestige van wijzen al-weter tegenover hen op te houden had,
hakte hij maar terstond de moeilijkheid door:
"... que tante Zeunia est tre malade en danger
"de mort et quel ma charger de vous ecrire
"quel desir de vous voir avant de mourir.
"Venez donc directement comme possible
"et ecriver par quel train. Onkel..."
Weer onderbrak hij even zijn geschrift om te vragen:
--As ze komt zal d'r heur iemand van de stoassie moeten afhoalen.
Wie dan van ulder het er...?"
--Ik!... schrijft heur moar da 'k ik aan de stoassie zal zijn," zei
Standje met een soort van haast.
En Belzemien, fijn-knipoogend bij het laatste daglicht dat door
't venster glom en zijn papier goud-rozekleurig tintte, krabbelde
verder.
"... Onkel Constant seront avec le tilbury et
"cheval a la station pour vous atandre."
--Mee den tieprie, nog al! Woarveuren da, verdeeke! He ze zij gien
bienen om te goan dan, azeu 'n jonge kerte! K'n word ik wel mee den
tieprie nie afg'hoald as ik van de stoassie kome!" viel Cordula
nijdig in.
Coben, die eigenlijk het toezicht over de paarden had, poogde ook
iets in 't midden te brengen, maar hij verwarde in zijn zenuwachtig
sidderend gestotter, en Belzemien weerlegde, stilglimlachend
gezagvoerend:
--'T'n es moar veur iene kier, zuster, we moeten toch beleefd zijn.
En euk, ze zal zeker wel 'n koefferke mee hen, ne-woar?"
Toen de brief gelakt, gezegeld en door Pierken, het jong
koew
|