Voedend
zich met manestralen, zweven millioenen en millioenen blauwe vogels
daar. De kinderen grijpen er zooveel ze maar grijpen kunnen. Maar zoodra
ze naar buiten zijn getreden in den dag, blijken de wondere vogels
gestorven. De onnoozelen wisten niet dat de ware blauwe vogel, die ook
onder 't zonlicht leven kan, zich schuil hield, onvindbaar, onder de
millioenen anderen.... O lezers, sterven ook zoo niet onze blauwe
vogels--die van de meesten onzer, moderne kunstenaars--die we zagen
zweven, die we hoorden zingen in den schemernacht onzer ziel, zoodra we
hen, toch omkoesterd met duizend zorgen, naar buiten brengen, naar den
dag der menschen-maatschappij, den dag van het volk. En wij zouden
hooghartig doen tegen dien Groote, die elk huis een zanger schonk,
onsterfelijk, een levend lied met vreugde doorklinkend de dagen en dat
de zoete ontroering de hunkerende harten inzingt. O, als dan door welke
onontkoombare samenloop van omstandigheden, door welke dorheid van
innerlijk ook, of ongunst van den tijd, het ons niet vergund is te
geven, laat ons dan ten minste ontvangen met overgave en innige
dankbaarheid. Ook dat is iets, en zelfs veel....
Doch Robbers laakt niet alleen, maar prijst ook:
.... er zijn er ook, gelukkig, waarin op warme, uiterst gevoelige
en zeer juist omschrijvende wijze schitterende schoonheden [p.12]
worden aangeduid in een ontzaglijk oeuvre, dat met eerbied wordt
genoemd. En deze erkenningsvolle bladzijden, ze zijn op hun beurt
door ons, hun lezers, ten zeerste te waardeeren.
En later:
Overigens, het mag wel eens herhaald worden, hulde aan Frans Coenen
voor zijn fijn opmerken en welsprekend aantoonen van zoovele
schoonheden in dit oude werk. Een nuttig boekje daarom, het zijne.
Want het is goed te leeren onderscheiden, en ook voor de literaire
fijnproevers blijkt nog menige schat te vinden in deze, door hen
althans, bijkans verlaten mijn.
Dit artikel is ongetwijfeld een van de allerbeste kritieken, die Robbers
ooit geschreven heeft. En nu: ik heb, niet zonder connaisseurigen
glimlach de elegante bewegingen van Robber's floret beschouwend, zoo
langzamerhand de overbodig geworden gevederde pijlen weggeworpen,
waarmede ik, als een ongetwijfeld opzichtige held van Aimard zou hebben
gestreden, en mij getooid--laat mij nu als een zeer kalm en bezadigd
Hollander ook het mijne van Coenen's werk zeggen:
Alle Schuld raecht sich auf Erde. De heer Co
|