kers voor:
<40>
Foto 5. N.H. de Graaf
Het is mij een behoefte u, als mijn medewerkers, met een kort woord duidelijk
te maken, wat het motief is geweest, waarom ik op 12 sept. jl. bij de waarnemende
Secretaris-Generaal mijn ontslag heb ingediend. Het is mij n.l. op die dag
duidelijk geworden, dat ook in ons land de z.g. arier-paragraaf binnenkort zal
worden ingevoerd. Hierdoor zal het dus noodzakelijk worden, bij aanstelling
van personeel na te gaan, of de persoon in kwestie niet van Joodse afkomst is.
Het is daarom dat ik mij genoodzaakt heb gezien, hoe lief mij mijn werkkring
ook is, mijn ontslag in te dienen, daar ik voor mijn geweten als belijdend
Christen en als Nederlander deze vraag aan wie dan ook nooit zal willen stellen.
Iedere voorkeur van een mens boven een ander uit hoofde van zijn behoren tot een
bepaald ras of volk, is in strijd met de diepste gronden van het geloof in Jezus
Christus, in wie God, de almachtige Schepper van hemel en aarde, zich aan alle
mensen op deze wereld wil openbaren, en voor wie ieder mens volkomen gelijk staat.
Maar bovendien is een achterstelling van het Joodse volk in het bijzonder in
strijd met de inhoud van Gods Woord en Zijn Evangelie, omdat het Gods wonderbare
en ondoorgrondelijke wijsheid behaagd heeft, uit het volk der Joden de verlossing
aan alle volkeren en rassen te schenken door Jezus Christus, naar het vlees een
zoon van dit volk. Iedere verwerping van dit volk is daarmede een verwerping van Hem.
<41>
Het zal u duidelijk zijn dat, waar dit mijn diepste overtuiging uitmaakt, ik
voor God en mijn geweten nooit kan medewerken aan de toepassing van bovengenoemde
maatregel. Dat ik ook als Nederlander meen zo te moeten handelen, vindt zijn
oorzaak in mijn overtuiging, dat het Evangelie, zeker sedert onze vrijheidsstrijd
onder Willem de Zwijger, onlosmakelijk met ons volk verweven is, zodat deze
houding t.o.v. het Joodse volk ook bij anders georienteerde Nederlanders
gemeengoed is geworden.
Ten slotte mag ik er nog op wijzen, dat ik in geloof er mij van bewust ben, dat
boven strijd en oorlog uit ieder mens persoonlijk en alle volkeren en rassen
gelijkelijk door dit Evangelie van Christus worden aangesproken en dat ik daarin
dus geen vriend of vijand onderscheid, of het Nederlander, Duitser, jood of
wie ook is. Want allen hebben als waarlijk enig levensbrood Gods erbarmen en
vergeving in Jezus Christus evenzeer nodig; ieder mens wie hij ook is; evenals
ikzelf slechts uit
|