enover de Joden betracht
werd, daar tot nu toe vaak hun meest elementaire rechten met voeten waren getreden.
Speciaal voor onze Joodse volksgenoten vroegen wij rechtvaardige behandeling,
overtuigd als we waren dat tallozen onder hen als onschuldige slachtoffers waren
gevallen van de rassenhaat, hoewel zij zich steeds als eerzame burgers gedragen hadden.
Dr. Van Dijk vroeg of de onbarmhartigheid tegenover de Joden zover ging dat er
geen barmhartigheid zou worden geoefend tegenover de individuele Jood. Het antwoord
was: "neen". Gevraagd naar het standpunt ten opzichte van de Christen-Joden, was
het antwoord eveneens: "geen barmhartigheid: het Jodenvraagstuk moet in zijn geheel
worden opgelost.
<81>
Prof. Aalders zei, na afloop: "Mijn indruk is dat deze audientie niets goeds kan
doen verwachten. Wij kunnen het alleen van belang achten, persoonlijk en tegenover
de Kerk, dat we een getuigenis hebben afgelegd."
e. De gevolgen
Prof. Schrieke beweerde na de audientie dat de Rijkscommissaris toch wel onder
de indruk was geweest. Seyss-Inquart was Katholiek opgevoed; een broer van hem
is zelfs enkele jaren kloosterling geweest, maar daarna uitgetreden. [5.7]
Toch bleek de pessimistische taxatie van de vertegenwoordigers der kerken juist
te zijn geweest: de Duitse onderdrukking ging in verscherpte mate door, met name
de terreur tegen de Joden. Zomer 1942 zouden de massadeportaties beginnen.
Prof. Aalders werd kort daarop gearresteerd, overigens niet vanwege zijn deelname
aan de audientie maar omdat hij hoofdbestuurslid was van een van de grote
Christelijke school-organisaties.
Het I.K.O. was voornemens de plaatselijke gemeenten in te lichten over de audientie
en bovendien over nieuwe maatregelen van de bezetter. Daartoe werd een kanselboodschap
opgesteld, die op zondag 22 maart zou worden voorgelezen.
De Sicherheitspolizei bleek evenwel op de hoogte, want ds. Gravemeyer ontving
een boodschap waarin gewaarschuwd werd voor de gevolgen ("gevangenis of erger")
als de afkondiging zou doorgaan. Gravemeyer deelde daarop mee dat de kerken zich
zouden beraden, maar "dat de kerken onder geen enkel beding op dit punt zouden
kunnen toegeven en zich door de Duitse overheid zouden kunnen laten voorschrijven
wat zij al of niet mochten laten afkondigen". Het I.K.O. heeft daarop besloten,
op die datum de afkondiging niet te laten doorgaan "om een acuut conflict te
voorkomen", zoals geschreven werd in een protestbrief aan Seyss-Inquart (7
|