Protestanten en Katholieken van de
kansels zou worden voorgelezen, met een eigen tekst omraamd. De aartsbisschop
vond, dat in die omraming een "uitdrukkelijk verbod tot medewerking aan het
ellendig lot van de talloze onschuldigen" moest worden opgenomen.
Bericht voor woensdag, "op een of andere manier", was gewenst (nl. of de
bisschoppen akkoord gingen). De donderdag was dan voor het afdrukken van het
herderlijk schrijven. Pas 's avonds kon dat klaar komen. "Daarom is het nodig,
dat u nu al begint met de organisatie van het rondsturen. Wij verwachten,
dat ieder uwer vrijdagmorgen (op zijn vroegst donderdagavond na 7 uur) iemand
stuurt om zijn exemplaren te halen. Om tijd te winnen kan deze persoon voor
donderdagnacht logies zoeken in Utrecht. Dan kan hij 's morgens met de eerste
trein vertrekken." [7.5]
Door middel van deze brief krijgen we een indruk van de "logistieke" problemen
die moesten worden opgelost. Drie dagen later schreef mgr. de Jong aan zijn mede-
bisschoppen, dat huiszoeking door de Sicherheitspolizei mogelijk was en dat hij
maatregelen nam om de stukken onvindbaar op te bergen.
Mgr. (...) stelt de vraag wat wij moeten doen, indien bijv. 's avonds zich
bezoek aandient met de bedoeling om het voorlezen te verhinderen. Het is
duidelijk, dat wij allen dan een lijn moeten trekken en wij twijfelen niet,
of wij moeten antwoorden, dat wij ons door niemand laten beletten ons ambt u
it te oefenen, dus voor geen dreigementen op zij gaan.
<107>
Daarom had hij onder het stuk laten zetten, ging de aartsbisschop voort, "dat
de pastoors inzake het voorlezen van herderlijke brieven zich uitsluitend hebben
te houden aan de instructie van hun bisschop." Dan wisten ook zij wat zij casu
quo te doen hadden, zo besloot hij.
Zo werd op zondag 21 februari in alle Rooms-Katholieke kerkdiensten het herderlijk
schrijven voorgelezen. Daarin werd allereerst het volledige protest gericht aan
Seyss-Inquart geciteerd. Daarna volgde:
Dierbare gelovigen! Bij alle onrecht dat geschiedt en het leed, dat wordt geleden,
gaat onze deelneming zeer in het bijzonder uit naar de jeugdige personen die met
geweld uit het ouderlijk huis zijn weggevoerd, alsook naar de Joden, en naar onze
katholieke geloofsgenoten die uit het Joodse volk zijn voortgekomen, die aan zulk
groot lijden zijn blootgesteld.
Bovendien echter gevoelen Wij Ons gegriefd door het feit, dat voor de uitvoering
van de tegen deze twee groepen van personen genomen maatregelen
|