rijf ging de onderduiker
allerminst voorbij. In de meeste gevallen zat hij met het gezin aan de etenstafel
en hoorde zodoende driemaal daags lezen uit de Bijbel, en zesmaal daags een hardop
uitgesproken gebed.
Soms zal de onderduiker geboeid zijn geweest door de krachtige woorden waarmee
in het gebed gevraagd werd om Gods bescherming voor de verdrukten, alsook om de
ondergang van de verdrukkers. Maar dat werd gevraagd "in Christus' naam", en dat
zal hem een minder behaaglijk gevoel gegeven hebben. Of, sterker, hij of zij
voelde zich miserabel.
Anne de Vries vertelt, in De levensroman van Johannes Post:
In de boerderij staat de tafel gedekt. Spoedig dampt een warm maal op de schalen.
De Joden scharen zich om de dis. Johannes gaat voor in gebed. Hij neemt geen blad
voor zijn mond. Ofschoon hij gaarne de gevoelens van anderen ontziet, in zijn
gebed moet hij oprecht en openhartig zijn. "Here, wij danken U, dat Gij ons bewaard
hebt en dat Gij deze levens aan het woeden van de vijand hebt ontrukt. Wil deze
vervolgden een Vader en Beschermer zijn, om Christus' wil, die ook hun Messias is,
al erkennen ze Hem nog niet..." [14.10]
Men nam - het zij nogmaals beklemtoond - Joden in huis om levens te redden, niet
om ze te bekeren. Toch ligt het voor de hand dat, als ze eenmaal in huis waren en
men elkaar beter ging kennen, de gedachte kon opkomen: "wat zou het fijn zijn als
onze huisgenoot 'het heil in Christus' vindt." Men had als kind al op de catechisatie
uit het hoofd geleerd, dat er "bij niemand anders (dan bij Jezus) enige zaligheid
te zoeken of te vinden is" (Heidelbergse Catechismus, zondag 1l).
<169>
We achten een dergelijke hoop op zichzelf respectabel. Ieder, die de eigen geloofs-
overtuiging ervaart als iets waardevols, zal het verlangen kennen om dat waardevolle
met een ander te delen. Zowel de bereidheid om een mensenleven te redden en daarbij
groot persoonlijk risico te lopen, als ook het verlangen om de ander tot geloof te
brengen, konden voortkomen uit dezelfde bron: oprechte naastenliefde.
Bovendien, niemand was zijn leven zeker; de helper evenmin als de geholpene. Als
alles tegenliep, en een laatste, bittere werkelijkheid aanvaard moest worden, dan
bleek de wetenschap dat die ander - hetzij jood of niet-jood - tot geloof was gekomen,
een geweldige troost. Dat heb ik gezien, toen onze vriend Lodewijk van Duuren -
samen met de anderen van de z.g. Trouwgroep - augustus 1944 door de Duitsers
gefusilleerd was en z
|