sme vaak om in een verlammend pessimisme. Bijna iedereen was
toen min of meer "manisch-depressief": het ene ogenblik op de bergtoppen, het
volgende in een diep dal.
"Als bleek dat het ongelooflijke echt plaatsvond, begon het allemaal noodzakelijk
en onvermijdelijk te lijken". Aldus Michael R. Marrus. [15.5] Deze auteur en ook
L. de Jong [15.6] leggen uit, waarom velen de binnenkomende berichten over de
massamoord niet geloofd hebben. Een van de redenen was: men beschouwde die berichten
als "oorlogs-propaganda tegen de Duitsers". Dat gold voor velen buiten het door
de Duitsers bezette gebied, maar ook daarbinnen.
<179>
In het bezette gebied had men bovendien te kampen met de dagelijkse problemen:
kleding-, brandstof- en voedselschaarste; voor jongemannen de keus om onder te
duiken dan wel gedwongen in Duitsland te gaan werken. Ook diegenen die leiding
aan de kerken dienden te geven hadden, in de persoonlijke levenssfeer, deze vragen
onder de ogen te zien.
Bovendien was de vervolging der Joden wel het eerste waartegen de kerken bij de
Duitse bezetter geprotesteerd hebben, maar niet het enige. Stappen, door de kerken
ondernomen, geven een indruk van wat er tengevolge van de bezetting aan andere
kwesties op hen afkwam:
voorbede in de kerkdiensten voor de koningin;
arrestatie van predikanten;
muilkorving en daarna opheffing van de kerkelijke pers;
de jeugd moet lid worden van de Arbeidsdienst, waar ze in nationaal-
socialistische zin geindoctrineerd werd;
vordering van kerkklokken;
deportatie van arbeiders naar Duitsland;
sluiting van het Nederlands Bijbelgenootschap;
alle kerkelijke conferenties verboden;
ter dood veroordelingen;
deportatie van studenten;
nationaal-socialistische opvoeding in christelijke scholen.
Wie nu geroepen is om de situatie van toen te beoordelen, dient al deze aspecten
te overwegen. Er is een mooie Joodse spreuk, toegeschreven aan Hillel: "veroordeel
je naaste niet, eer je in zijn situatie komt."[15.7] Nu behoort de situatie van
toen - gelukkig - tot de verleden tijd en, als men Hillels spreuk absoluut neemt,
zou men niemands handelwijze van toen kunnen beoordelen en eventueel veroordelen.
Dat is uiteraard niet de bedoeling. Maar wel menen we, dat men althans moet proberen
zich in de situatie van toen in te leven, opdat het oordeel billijk zij.
Wanneer ik, in de jaren zestig, in Israel een lezing over "de houding der kerken"
hield, heb ik mijn gehoor wel eens uitg
|