Mij is geen enkel geval bekend van christenen die een Joodse onderduiker wilden
helpen 'uit bekeringsdrang'. Ik denk nu aan gezinnen die behoorden tot de
hervormde, de gereformeerde, de christelijke gereformeerde kerken en tot de
gereformeerde gemeente. Dat men aan onderduikers onderdak bood was vaak iets
dat men deed - met vrees en beven; maar men deed het, om levens te redden. Men
deed het uit geloof zoals anderen het deden vanuit hun humanitaire overtuiging.
Humoristisch (maar niet onjuist) is een andere opmerking van Tromp:
Men kan ervan overtuigd zijn dat mensen die in de oorlog ondanks de struggle
for life, een 'bekeringsdrang' in zich voelden, volop gelegenheid vonden die
drang zonder risico uit te oefenen. Er waren tal van Nederlanders, die niet het
christelijk geloof beleden. Men kon vrijuit met hen spreken, zonder het risico
in een concentratiekamp terecht te komen. Daarom is het onbegrijpelijk dat er
mensen geweest zouden zijn, die Joden in hun huis lieten onderduiken uit
bekeringsdrang.
Ds. Tromp vond dat "op deze wijze de eer en de goede naam van christenen die
onderduikers in hun gezin opnamen, wordt aangetast", en achtte het gevaar van
geschiedvervalsing aanwezig.
Wij zijn, met ds. Tromp, van mening dat bekeringsdrang nimmer de reden is geweest
om Joden als onderduikers in huis te nemen, in een tijd toen het verlenen van
hulp aan Joden ernstig gevaar voor schade aan lijf en goed met zich mee bracht.
<168>
Men dient zich evenwel, ter beoordeling van de problematiek, in te denken wat
er gebeurde wanneer een Joodse man, vrouw of kind onderdook bij een christelijk
(laten we aannemen: een Gereformeerd) gezin. Dat was voor beide kanten een soort
culturele schok. Zelden was het gastgezin gewend om intensief met "andersdenkenden"
om te gaan; het was nog de tijd van de "verzuiling". Voor de gast was de schok
nog groter.
Het gezin had een vast patroon wat betreft de beleving van het geloof- op zondag
ging men tweemaal naar een kerkdienst; door de week gingen de opgroeiende kinderen
naar de catechisatie (kerkelijk onderricht) en naar de -eveneens kerkelijk
georienteerde - jeugdvereniging. Dat alles ging de onderduiker nog grotendeels
voorbij; al werd er in vele gezinnen thuis nagepraat over de preek en werd er
bij de jeugd geinformeerd naar wat er besproken was op catechisatie of
jeugdvereniging. Maar - tenzij men een gedeelte van het huis apart kon bewonen
(de Silbers bij Pontier) het dagelijks huiselijk bed
|