ar tegen gemaakt is. Van de zijde der synode is er dan ook
een waarschuwing aan de kerken gezonden. Zulke "sneldopen" verzwakken de betekenis
van de doop voor het besef van de Joden en van de overheid aan wie het doopbewijs
wordt getoond en brengen degenen, die na ernstige voorbereiding gedoopt werden,
in gevaar dat hun doop ook niet als serieus wordt beschouwd.
Nog een citaat van Van Nes (ook dit komt zowel in een van zijn rapporten als ook
in "Delleman" voor):
<123>
Wat moeten wij dankbaar zijn, dat de Duitse autoriteiten de bepalingen voor de
Christen Joden hebben willen uitbreiden, zodat zij, die reeds voor 1941 serieus
bearbeid konden worden, ofschoon zij nog niet tot de gemeenten behoorden, ook
konden worden beschermd door een verklaring der kerk! Hoe is daardoor ook onder
de Joden een zeker getuigenis uitgegaan, dat Christus de Zijnen beschut!
Wat zouden wij graag alle Joden in deze dagen geholpen hebben, als 't aan ons
gestaan had. Wat was 't ontzettend benauwend, vaak zo machteloos te staan
tegenover hun lijden. Hoe konden we 't begrijpen, dat ze zich in uiterste nood
tot de kerk wendden, om te trachten onder haar bescherming bevrijd te worden
van de dreiging der wegvoering.
Maar wij moesten het dan tot dezulken, die nu eerst tot de kerk kwamen, zeggen,
dat het daarvoor nu te laat was en dat de kerk geen misbruik mocht maken van de
haar gegeven bevoegdheid en de heiligheden van het Koninkrijk Gods hoog moest
houden, door alleen een verklaring af te geven aan hen, van wie wij overtuigd
waren, dat zij er recht op hadden.
Voor wat er in het eerste citaat gezegd wordt, kunnen we nog enig begrip opbrengen;
dat men in normale tijden niet te snel overging tot het dopen van wie dan ook,
dat lijkt ons prima. Ook de rabbijnen zijn uiterst terughoudend jegens aspirant-
bekeerlingen. Maar het was geen gewone tijd! De vraag of men, door ruimer te dopen,
voor anderen daardoor het risico vergrootte, diende overwogen te worden; akkoord.
Maar dan. De uitdrukking "dankbaar zijn" hierboven, achten we totaal misplaatst.
De bewering "dat Christus de Zijnen beschut" is zo mogelijk nog erger. Later zal
Van Nes in ditzelfde hoofdstuk de martelgang wat betreft de "vrijstellingen"
verhalen.
Blijkbaar is hij er niet aan toegekomen om, vanuit die realiteit, nog eens te kijken
naar de opgetogen uitspraak ("Wat moeten we dankbaar zijn..."), die hij uit zijn
eigen rapport, gedateerd 9 september 1942, had overgenomen.
Ongetwijfeld was V
|