goed te praten;
dat God een zaak heeft met de Joden, betekent niet dat wij en anderen, die
van nature heidenen zijn, nu ook een zaak met hen zouden hebben. De waarschuwing
van Rom. 11: 20 (n. b. tot christenen!): "wees niet hoog gevoelende, maar vrees",
moet steeds haar volle kracht blijven behouden. In het antisemitisme leeft zich
de hoog moedige levenshouding uit, die bij christenen (laat staan bij heidenen!)
vooral in crisis-tijden alle bezinning overwoekert, zelf een nieuw farizeisme
kweekt en tenslotte in een volkomen verharding tegenover Gods oordeel en genade
overgaat. Omdat de kiem daarvan ook in ons allen leeft, daarom kan deze
verschrikkelijke zonde alleen maar en telkens weer door het geloof in Christus'
verzoenende gerechtigheid overwonnen worden.
Inderdaad, dit was een voortreffelijk stuk; niet alleen het door ons geciteerde
gedeelte over het antisemitisme. Maar juist in dat gedeelte treft me weer het
woord "verharding". We kwamen dat woord al eerder tegen, nl. in het memorandum
waarmee ds. Buskes het antisemitisme (en de noodzaak er iets tegen te doen!)
in het Convent van Kerken aan de orde stelde. Het is een woord, indertijd door
de apostel Paulus gebruikt: "Want, broeders, opdat gij niet eigenwijs zoudt
zijn, wil ik u niet onkundig laten van dit geheimenis: een gedeeltelijke verharding
is over Israel gekomen, totdat de volheid der heidenen binnengaat, en aldus zal
gans Israel behouden worden" (Romeinen 11:25, vert. NBG).
<117>
Wat heeft Paulus bedoeld, en hoe functioneerden zijn woorden bij de schrijver
van de herderlijke brief? Zelfs een poging deze vragen hier te beantwoorden zou
ons te ver voeren. Daarom beperken we ons tot de opmerking dat we het gebruik
van het woord verharding in de herderlijke brief betreuren, en evenzo de
uitdrukking "dat God een zaak heeft met de Joden".
Touw bericht dat de invloedssfeer van dit stuk soms beperkt was: de risico's
die aan de publicatie ervan verbonden waren, verhinderden een algemene
verspreiding. Het stuk was geadresseerd aan de kerkenraden en soms durfde
men de herderlijke brief niet te bespreken. Eens zelfs weigerde de voorzitter
van de kerkenraad bespreking, de brief werd opgeborgen in een trommel met een
letterslot en lag daar ter inzage van kerkenraadsleden. Op andere plaatsen
evenwel werd het herderlijk schrijven terdege bestudeerd en doorgegeven, op
bijbelkringen, cursussen en jeugd-samenkomsten. Ook werkte het veelszins door
in de prediking.
Het Al
|