moesten dan maar vervallen.
In de drie noordelijke provincies, evenwel eiste de procureur-generaal te
Leeuwarden, dat het bordje zou aangebracht worden ook daar waar uitsluitend
zuiver kerkelijke bijeenkomsten werden gehouden. Dit gaf aanleiding tot een
aantal directe conflicten.
Op 9 april 1942 hadden ds. Gravemeyer en dr. Van Dijk namens het I.K.O. een
onderhoud met de secretaris-generaal van justitie, Schrieke. Ze zonden hem
daarna een brief (24 april) waarin zij meedeelden:
(...) De Kerk mag niet dulden, dat op haar terrein geweld wordt aangedaan aan
het beginsel van de toelating van allen, die krachtens het Evangelie van Jezus
Christus, toelating begeren.
Nu kan men zich afvragen of er veel Joden "toelating begeerden", laat staan of
dat het geval was in een of ander Fries dorp. Maar, het ging om het principe,
zou het I.K.O. stellig geantwoord hebben. Hoe dan ook, in dezelfde brief werd
voorgesteld:
1) dat in of aan kerkelijke lokaliteiten de bedoelde borden niet behoeven te worden
aangebracht, indien deze lokaliteiten uitsluitend worden gebruikt voor godsdienst-
oefeningen (en andere) vergaderingen van zuiver godsdienstig-zedelijke strekking.
2) dat, wanneer godsdienstoefeningen worden gehouden in niet-kerkelijke lokalen,
tijdens de dienst in die lokalen geen verbodsbord aanwezig behoeft te zijn;
dat algemene vergaderingen, met name ook jaarvergaderingen van (...) Christelijke
verenigingen in kerkgebouwen kunnen worden gehouden.
Schrieke ging daarmee akkoord en wijzigde de verordening.
Een krachtige houding namen de Hervormde predikanten van Sneek en omgeving aan:
begrafenis-diensten vonden vaak plaats in het plaatselijk cafe. Welnu, de predikanten
weigerden en gingen voortaan alleen voor als de dienst in een kerkelijk gebouw
gehouden werd. De cafe-houders protesteerden! Toen zijn er hier en daar
begrafenisdiensten in een cafe gehouden nadat eerst het verafschuwde bordje
voor die dag verwijderd was. Zoiets lijkt haast komisch, maar het was een zaak
van grimmige ernst. Dat besefte de Sicherheitsdienst, die een betreffende
predikant bedreigde voor 't geval hij nog eens het bordje zou laten weghalen.
<85>
De motivering van het I.K.O. bleef wat vaag: het antisemitisme werd niet genoemd,
terwijl het daarom toch juist ging. De bisschoppen evenwel waren duidelijker in
hun afwijzing. Van Rooij vermeldt dat Mgr. de Jong in overleg met de andere vier
bisschoppen het aanbrengen van de bordjes op RK instellingen ve
|