aangeboden. Deze
luidden als volgt:
Verder dient de behandeling van hen die van Joodse afstamming zijn genoemd te
worden. De Kerken onthouden zich hier van een beoordeling van het antisemitisme,
dat zij overigens vanuit Christelijke beweegredenen principieel afwijzen. Ook
wensen zij nu niet een debat te openen over de politieke maatregelen tegen de
Joden in bel algemeen. Zij wensen zich te beperken tot het feit dat in de loop
van het jaar 1941 talrijke Joden gevangengenomen en weggevoerd zijn, en dat
sindsdien officiele mededelingen omtrent schrikbarend hoge sterftegevallen onder
deze gedeporteerden zijn binnengekomen. De Kerken zouden hun meest elementaire
plichten verzaken, als zij niet van de Overheid zouden verlangen dat aan deze
maatregelen paal en perk wordt gesteld. Dit toch is een eis van Christelijke
barmhartigheid.
Seyss-Inquart ging daarna uitvoerig in op de diverse naar voren gebrachte punten,
blijkbaar aan de hand van notities gemaakt op basis van het ontvangen memorandum.
Hij ging daarbij uit van Rusland: hiertegen moest alles gericht worden, hiermee
alles vergeleken. Daarna sprak hij over de gerechtigheid, de barmhartigheid en
de gewetensvrijheid.
Wat de Joden betrof, barmhartigheid jegens hen te betrachten, zoals we gevraagd
hadden, was naar het oordeel van de R. te veel verlangd. (...) Het was dan ook
afkeurenswaardig, dat wij hier in Nederland de Joden als volwaardige vaderlanders
beschouwden en hun de volle staatsburgerlijke rechten toekenden. Neen, barmhartigheid
jegens hen was misplaatst; alleen kon men, voorzover het algemeen belang zulks
gedoogde, recht en gerechtigheid jegens hen laten gelden.
Dat was de reactie van Seyss-Inquart, naar de aantekeningen van officiaal Van
de Loo en weergegeven in "Delleman". Mgr. Van de Loo was het die tijdens de
discussie terugkwam op het lot der Joden:
<80>
foto 14. De audientie bij Seyss-Inquart, naar een tekening van J.H. Isings uit 1945.
Van links naar rechts: dr. J.J.C. van Dijk, prof. dr. W.J. Aalders, mgr, F.E.H.
van de Loo, prof. mr. J.J, Schrieke, Seyss-Inquart en E. Schmidt
Wat de Joden betreft, werd de R. er door mij aan herinnerd dat niet alleen recht
en gerechtigheid, maar ook barmhartigheid Christenplicht was en dat de hoogste
Christelijke norm niet ras, bloed en bodem was, maar de wet van het Evangelie,
die rassenhaat categorisch veroordeelde. Overigens, zo betoogde ik, zouden wij
al verheugd zijn wanneer althans de rechtvaardigheid teg
|