te bedde liggen en
moeder moest voorzichtig te werke gaan met hare schotels en haren
avondkuisch. Hij bleef altemets in de donkerte een heel deel van den
nacht, zoo zitten en denken. Hij luisterde dan naar gindsche roerende
zee en zijn gepeins werd machtig. Aldus timmerde hij zijne stille
plannen op, al bouwend en metsend en afbrekend en herdoende 't gansche
idee op eene andere manier. Hij wilde dan tot eene waarschijnlijkheid
geraken en ging niet slapen eer hij die vaste kreeg. Hij en schrikte
voor geen kwade daad, hij en week maar voor den dood. Over een lijk heen
zou hij niet terten. Anderszins wist hij dat hij in staat was tot alles,
wat niet en docht, en brave menschen aanzag hij voor domkoppen. Hij was
overal aanwezig, waar er wat aan zijne vingeren kon blijven haperen. Hij
richtte kleine muiterijen in, onder de visschers, hij hitste de kerels
op met woorden van haat en woorden van deernisse; hij sprak van
bloedhonden en hertevreters, en hij stiet met zijn vollen nijd tegen 't
hoofd zijner makkers, voortdurend kloppend tot ze op een ende daar
gloeiend stonden, koortsig en razend, met veerdige handen. En als 't dan
op een mislukte dolheid uitliep, was er toch een, die zanten kwam, een
die achterwaarts stond en wachtte, en naderhand 't profijt wegdroeg; en
dat was Rik. Zoo stegen allengs zijne zaken. Hij kocht een boot. Hij
kocht er twee. Hij deed smokkelreisjes, bracht vreemd goed in het land,
bedroog en werd welvarend.
Maar thuis sloeg hem de kans tegen. Een voor een stierven vijf zijner
dochters aan een zonderlinge hertziekte, die hen met schokjes wegdreef,
in min dan drij jaren. Twee jaar nadien, ook onder de zelfde kwale
lijdend, werd zijne vrouw door eene geraaktheid getroffen. Ze bleef zes
maanden te bedde liggen en sukkelde er en wou, op een voornoene,
redeloos opstaan. Rik was aan het strand. Hij vond bij zijn thuiskomste
zijn wijf temidden van den vloer liggen; twee streepkens bloed liepen
over hare lippen en een paternoster strengelde om hare vingeren. Naast
moeder lag Ursule, het laatste dochterken, flauw asemend en buiten
kennisse....
Rik bleef nu met Ursule alleene. Hij en wilde niet hertrouwen. 't Zou
zoo wel gaan. Ursule was toen dertien jaar oud. Hij leerde haar het
huishouden, en na korten tijd, deed zij 't gansche werk. Het kind
groeide alzoo op tot een stevige deerne en geen moeite was haar te
zwaar. Ze begreep--al zei vader niets van zijne geheime doelen,
--waarnaar de minste inzichten strev
|