en en naderhand hun
gemompel over de straat stille weghorzelen. Ursule was algauw in de
keuken om inspectie te doen, en Albien scherrelde met zijn Zwitsersche
dooze naar zijne kamer. Rik bleef zitten voor de leege glazen. Goedele
zuchtte diepe. Ze tort naar het terras en bleef er een oogenblik staren
door de donkerte naar de boomen, die in eentonigen avondzang te ruischen
stonden, op de mate van den gelijken wind. Ze werd naderhand Sebastiaan
gewaar achter heur, en draaide zich omme.
--Gij?
--Ja....
Hij nam hare hand en drukte die en omving hare schouders, trage haar
hoofd neerleggend op zijne borst. En in heur haar fluisterde hij zachte
woorden. Ze was gestreeld erdoor en liet zich streelen, en zijn warme
asem was een aangename jeukte over haar hoofd.
--Wat hebbe 'k gedacht aan u, mijn Goedele!
Hij zocht naar lijze zinnen en wrocht ze zorgvuldig zaam in zijn geest
tot een lange lispeling, een lispelende zoetigheid. Hij peuterde aan
zijn gevoelens tot het ruchtlooze vlindervlerken werden of een geest
zonder gedaante. Hij en liet geen vezelken zijner ziele onaangeroerd,
hij zei alles wat in zijn liefde tot een woord kon vervormd worden.
--Ik keek naar een sterre, en voelde precies dat haar stralen u taakten.
En Goedele liet overhaar neerkomen die stroom, die warmte, die
vrede--tot zijne lippen meteen haar voorhoofd toetsen kwamen. Ze boog
zich en sleerde uit zijne armen en stond dadelijk in 't volle licht der
eetzaal. Hij sprak niet meer. Hij nam zijn overjas, en stak een sigaar
aan. Hij drukte even hare hand en kustte die vluggelings, en vertrok.
Moeder kwam aangeloopen en moest nog alles nazien op de tafel, de lepels
tellen, de vorken, de suikertichelkens.
--Waarom ontvangen wij dat volk? mummelde ze.
Ze troostte zich met het idee, dat het nu hare beurt was en dat ze
ongenadig zou zijn bij Devleeschhouwers en maar doorvreten zou. Het was
sinds jaren zoo.
Goedele ging slapen. Ze tort hare killige kamer binnen en miek licht.
Haar venster stond nog open en 't vrije geluchte joeg in breede vlagen
ommentweer. Ze belook de ramen en huiverde een endeken. De keerse stak
weldra een rustig vlammeken omhooge en wierp schier roerlooze schaduwen
tegen de muren. Het bedde stond hagelblank en vouwrijke gordijnen vielen
erlangs, doorzichtig in 't gele uitspattende licht. Voor een vierkant
tafelken, ook met een witten geborduurden doek bedekt, zette Goedele
zich neere en bleef er den avond herdenken in hare luie
|