g naar haar zakuurwerk. Men hoorde rijzekens het horloge tikken.
Ze sprak:
--Het alkoollampje brandt nutteloos.
Ze ging het uitdooven. Ze nam de sigaar op, die uit Albien's vingeren
geglibberd was, en blies de assche uiteen langs het tafellaken. Met
streelende zachtheid boog ze zich over Goedele en vroeg wat er deerde.
--Ge moogt u niet ophitsen en schadelijke gepeinzen voeden. Wilt ge een
druppelken munte?
--Danke, moeder ... ik ben ongemakkelijk, ik lust niets ... 't zal
geleidelijk overgaan.
--Dat meen ik ook ... Mogen wij u morgen verwachten, Sebastiaan?
Hij stond seffens recht en beloofde dat hij stellig komen zou.
--'t Wordt nu late, voegde hij erbij, wel een endeken vernederd, omdat
zij hem zoo dadelijk wegzond. Hij was echter min in zijn schik nu en
vond het om dieswille niet onpasselijk, dat hij vertrekken mocht. Hij
wist niet wat zijne houding zijn moest. Hij zou morgen meer weten.
Goedele droogde hare oogen en bracht hem zijn overjas en zijn hoed.
Niemand sprak daarbinst. Gedurig heerschte de wegende stilte. Op
elkendeen's lippen lag een onbeduidend gezegde, dat iets verroeren zou
in 't geluchte en een beetje rustigheid stichten, een beetje
verstrooidheid te gelijk.... Naar niemand en dierf noch en sprak. Men
haastte zich, in schijn onachtzaam en lui zich toonend, en de leegte die
overal was, werd onverdraaglijk....
Sebastiaan vertrok.
Ursule kwam voor Goedele staan en kruiste hare armen over hare borst.
Ze beet haar toe:
--Kijk op!
Ze wilde in de hersens wroeten van haar onwillig kind en tusschen hare
tanden heen sisten hare woorden.
--Wat zijt ge van zin?... Ik vraag u--wat zijt ge van zin? ... Kijk op,
zegge 'k. Wat zijt ge van zin.... Laat me zien in uwe oogen. En duik uw
voorhoofd niet.... Op! wat is er?
Ze bukte zich en stiet haar kinne naar voren, en een rimpel duwde de
hoeken van haren mond neerwaarts.
--'t Wordt tijd dat ik het weet.... Nu zal ik alzoo gesteend en
gejammerd hebben om 't kwade gedrag van Romaan; nu zal ik alleen zijn
rechte gebleven om de hoop, die ik stelde in u ... en nu zoudt ge 't
leste gebouw omverre storten?
Ze sloeg haar hoofd met een snok achterover, en stond daar een oogenblik
met hatelijke blikken en dichtbeloken lippen, zich in te houden precies,
om geen uiterst geweld te zeggen. Dan schoot ze uit, lijk een razende,
onbeteugeld en afgrijslijk.
--'t En zal!... Hoe gij 't ook draait of keert, hoe oolijk gij 't
aanlegt, hoort ge?--'t E
|